ECLI:NL:CRVB:2016:3205
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de afwijzing van een IOAW-uitkering en toekenning van de uitkering met terugwerkende kracht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellanten, een echtpaar uit Sas van Gent, hadden een aanvraag ingediend voor een IOAW-uitkering na het beëindigen van hun WW-uitkeringen. De aanvraag was door het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen afgewezen, omdat appellanten niet voldoende bewijs hadden geleverd van hun levensonderhoud voorafgaand aan de aanvraag. De rechtbank had het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het college ten onrechte had gesteld dat appellanten niet aannemelijk hadden gemaakt hoe zij in hun levensonderhoud voorzagen. De Raad heeft vastgesteld dat appellanten, na het beëindigen van hun WW-uitkeringen, geen ander inkomen hadden dan de terugbetalingen van een lening door hun zoon, welke niet als overig inkomen werd aangemerkt volgens de geldende wetgeving. Hierdoor voldeden appellanten aan de voorwaarden voor de IOAW-uitkering.
De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van het college herroepen. Tevens is bepaald dat appellanten met terugwerkende kracht vanaf 12 juli 2013 recht hebben op de IOAW-uitkering, waarbij de hoogte van de uitkering wordt vastgesteld op basis van de geldende grondslagen. De Raad heeft geen veroordeling in proceskosten uitgesproken, omdat er geen voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn aangetoond.