ECLI:NL:CRVB:2016:3203
Centrale Raad van Beroep
Hoger beroep inzake intrekking bijstandsverlening op basis van verzwegen autotransacties
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de intrekking van bijstandsverlening aan appellanten werd bevestigd. Appellanten ontvingen sinds 1 augustus 1998 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van meldingen over frequente reizen van appellant naar Irak, heeft de Sociale Recherche een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Dit onderzoek heeft aangetoond dat appellant in de periode van juli 2003 tot juni 2011 een aanzienlijk aantal voertuigen op zijn naam geregistreerd had staan, wat leidde tot de conclusie dat hij zich mogelijk bezig hield met de export van voertuigen en daarmee op geld waardeerbare activiteiten verrichtte.
Het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom heeft op basis van deze bevindingen de bijstandsverlening over verschillende maanden ingetrokken en een terugvordering van € 37.406,52 bruto ingesteld. Appellanten hebben bezwaar gemaakt, wat leidde tot een gedeeltelijke herziening van de intrekking, maar het college handhaafde de meeste besluiten. De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep hebben appellanten betoogd dat de transacties niet meldingplichtig waren, omdat zij daaruit geen inkomsten hebben genoten. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat de appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden, omdat de transacties als op geld waardeerbare activiteiten moeten worden aangemerkt. De Raad bevestigt dat het college terecht de bijstandsverlening heeft ingetrokken, omdat niet kan worden vastgesteld of appellanten recht op bijstand hadden in de maanden waarin de transacties plaatsvonden. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.