ECLI:NL:CRVB:2016:320
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van bijstand op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004, beoordeling van dringende redenen
In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstand die appellant heeft ontvangen op basis van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Appellant ontving vanaf 27 juli 2009 bijstand in de vorm van een renteloze geldlening, maar het college van burgemeester en wethouders van Arnhem heeft deze bijstand per 26 juli 2010 beëindigd en een bedrag van € 14.559,68 teruggevorderd. De reden voor deze terugvordering was dat appellant niet bereid was zijn bedrijfsactiviteiten tijdig te beëindigen. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.
In hoger beroep heeft appellant zich beroepen op dringende redenen die het college zouden moeten doen afzien van terugvordering. Appellant stelde dat hij een schuld van ruim € 200.000,- had en dat zijn gezondheid, na twee zware operaties, hem belemmerde om zijn financiële situatie te verbeteren. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn medische situatie of financiële problemen zodanig bijzonder en uitzonderlijk zijn dat het college van terugvordering had moeten afzien. De Raad benadrukte dat de financiële gevolgen van een terugvordering pas optreden als het college daadwerkelijk tot invordering overgaat, en dat appellant bescherming geniet onder de wettelijke regels over de beslagvrije voet.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.