ECLI:NL:CRVB:2016:3186

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 augustus 2016
Publicatiedatum
26 augustus 2016
Zaaknummer
13/6415 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde boete wegens niet afsluiten zorgverzekering; verwijtbaarheid niet onderzocht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die geen zorgverzekering had afgesloten, was door het Zorginstituut Nederland een boete opgelegd van € 343,74. De appellant had bezwaar gemaakt tegen deze boete, waarbij hij stelde dat hij geen zorgverzekering wilde afsluiten vanwege zijn geloof in zelfgenezing en slechte ervaringen met de gezondheidszorg. Het Zorginstituut had de boete gehandhaafd, maar de rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Zorginstituut ten onrechte had nagelaten te onderzoeken of de verwijtbaarheid van de appellant in deze zaak aan de orde was. De Raad stelde vast dat de appellant niet had voldaan aan de aanmaning om een zorgverzekering af te sluiten, maar dat het Zorginstituut had moeten overwegen of de overtreding niet aan de appellant kon worden verweten, zoals bepaald in artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het bestreden besluit van het Zorginstituut, en herroept het primaire besluit van 1 september 2013, waardoor de boete kwam te vervallen.

De Raad concludeerde dat de complexiteit van de zaak, de inmiddels verstreken tijd en de erkenning van de appellant als gemoedsbezwaarde, maakten dat het geschil finaal kon worden beslist zonder dat het Zorginstituut een nieuwe beslissing op bezwaar hoefde te nemen. De uitspraak benadrukt het belang van het onderzoeken van verwijtbaarheid bij het opleggen van bestuurlijke boetes.

Uitspraak

13/6415 ZVW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
23 oktober 2013, 13/4111 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
Zorginstituut Nederland (Zorginstituut) als rechtsopvolger van het College voor zorgverzekeringen (Cvz)
Datum uitspraak: 24 augustus 2016

PROCESVERLOOP

Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 11 december 2013 tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten in verband met de taken en bevoegdheden op het gebied van de kwaliteit van de zorg (Stb. 2013, 578) oefent het Zorginstituut per 1 april 2014 de bevoegdheden uit die voorheen door het Cvz werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder het Zorginstituut mede verstaan het Cvz.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Zorginstituut heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft daarop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2016. Appellant is verschenen. Het Zorginstituut heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.D. Dijkstra.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Het Zorginstituut heeft appellant op 9 mei 2011 schriftelijk aangemaand om een zorgverzekering op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) af te sluiten. Daarbij heeft het Zorginstituut gewezen op de gevolgen indien hij niet binnen de in de brief genoemde termijn van drie maanden gevolg zou geven aan deze aanmaning.
1.2.
Bij besluit van 1 september 2011 heeft het Zorgkantoor aan appellant een boete van
€ 343,74 opgelegd omdat hij heeft verzuimd binnen drie maanden na de brief van 9 mei 2011 een zorgverzekering in de zin van de Zvw af te sluiten. Hiertegen heeft appellant bezwaar gemaakt. Daarbij heeft hij aangevoerd dat de Sociale Dienst sinds 1998 betrokken is bij oplichting/samenzwering tegen hem en dat dit binnenkort geen geheim meer is. Hij wil geen zorgverzekering omdat hij in zelfgenezing gelooft. Op basis van geloof en levensovertuiging mag geen zorgverzekering afgesloten worden. Slechte ervaringen met de gezondheidszorg, bijvoorbeeld oplichting samen met de Sociale Dienst, hebben ervoor gezorgd dat het vertrouwen in de gezondheidszorg tot nul is gedaald. Zelfgenezing herstelt niet alleen schade, maar zorgt ook voor een jeugdig uiterlijk.
1.3.
Het Zorginstituut heeft het bezwaar van appellant bij besluit van 11 april 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Appellant heeft daartegen beroep ingesteld op de grond dat verschillende organisaties, waaronder het Zorginstituut, tegen hem een complot hebben gesmeed. Indien het Zorginstituut hem weer een formulier “ontheffing wegens gemoedsbezwaren” opstuurt, dan wel graag met een ondertekenaar met een minder verdachte naam.
1.4.
Het Zorginstituut heeft bij de rechtbank aangevoerd dat zij het bezwaar van appellant heeft opgevat als een beroep op de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Daarom heeft het Zorginstituut de Sociale verzekeringsbank (Svb) gevraagd te beoordelen of hij van de verzekeringsplicht wordt ontheven. De Svb heeft appellant een formulier “ontheffing sociale verzekering wegens gemoedsbezwaren” toegezonden waarop appellant niet heeft gereageerd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Zij heeft geoordeeld dat het Zorginstituut bevoegd was om een boete op te leggen. Appellant is ingezetene van Nederland en daarom van rechtswege verplicht verzekerd ingevolge de Zvw. Appellant moet ingevolge de Zvw een zorgverzekering als bedoeld in de Zvw afsluiten. Het niet afsluiten van de verzekering is een overtreding van artikel 2 van de Zvw. Het Zorginstituut heeft de daarop gestelde boete conform artikel 9b, tweede lid, van de Zvw vastgesteld. De rechtbank is niet gebleken dat de overtreding niet aan appellant kan worden verweten of dat de boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat de gehele procedure deel uitmaakt van een tegen hem gericht complot met steeds meer deelnemers, onder leiding van de Sociale Dienst van de gemeente Den Haag, dat in 1998 is begonnen en sinds 2005 in versneld tempo behoorlijk uit de hand is gelopen. Appellant heeft aan de hand van voorbeelden uiteengezet waarom naar zijn mening sprake is van een complot. Appellant heeft verder uiteengezet dat hij geen gebruik wil maken van de gezondheidszorg omdat hij daarin geen vertrouwen heeft. Daarom zal hij geen beroep doen op de verzekerde zorg. Hij zal geen gebruik maken van de verzekerde zorg omdat de zorgverleners allemaal leugenaars zijn. Ter zitting heeft hij verduidelijkt dat hij geen reden ziet voor de hem aangeraden psychiatrische behandeling. Bij hem is schizofrenie vastgesteld, maar dat is gelogen.
4. Het Zorginstituut heeft zich achter de aangevallen uitspraak gesteld. Voor zover appellant zou hebben aangevoerd dat hem geen tweede boete mocht worden opgelegd omdat hij bezwaar heeft gemaakt en beroep heeft ingesteld tegen de eerste boete, heeft het Zorginstituut erop gewezen dat het maken van bezwaar en het instellen van beroep tegen het boetebesluit geen schorsende werking heeft. Het Zorginstituut heeft er verder op gewezen dat appellant sinds 2015 als gemoedsbezwaarde is erkend door de Svb.
5. De Raad oordeelt als volgt.
5.1.1.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Zvw, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, is degene die ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de daarop gebaseerde regelgeving van rechtswege verzekerd is, verplicht zich krachtens een zorgverzekering te verzekeren of te laten verzekeren tegen het in artikel 10 van de Zvw bedoelde risico.
5.1.2.
Ingevolge artikel 9a, eerste lid, van de Zvw, gaat het Zorginstituut op basis van vergelijking van bij ministeriële regeling aan te wijzen bestanden na welke verzekeringsplichtigen in weerwil van hun verzekeringsplicht niet krachtens een zorgverzekering verzekerd zijn. Ingevolge artikel 9a, tweede lid, van de Zvw, zendt het Zorginstituut een verzekeringsplichtige als bedoeld in het eerste lid een schriftelijke aanmaning om zich binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de datum van verzending van de aanmaning, alsnog op grond van zo'n verzekering te verzekeren of te laten verzekeren.
5.1.3.
Ingevolge artikel 9b, eerste lid, van de Zvw, legt het Zorginstituut, indien een verzekeringsplichtige aan wie een aanmaning als bedoeld in artikel 9a is verzonden, niet binnen drie maanden na verzending daarvan verzekerd is, hem dan wel, indien de verzekeringsplichtige minderjarig is, degene die het gezag over hem uitoefent, een bestuurlijke boete op. Ingevolge artikel 9b, tweede lid, van de Zvw, is de hoogte van de boete gelijk aan driemaal de tot een maandbedrag herleide standaardpremie, bedoeld in de Wet op de zorgtoeslag. Ingevolge artikel 9b, vijfde lid, van de Zvw deelt het Zorginstituut tegelijk met de oplegging van de boete mee wat de gevolgen zullen zijn indien de verzekeringsplichtige niet binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de dag van verzending van de beschikking tot oplegging van de boete, alsnog verzekerd zal zijn.
5.1.4.
In artikel 5:2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder een bestraffende sanctie verstaan: een bestuurlijke sanctie voor zover deze beoogt de overtreder leed toe te voegen.
5.1.5.
Ingevolge artikel 5:40 van de Awb wordt onder bestuurlijke boete verstaan: de bestraffende sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom.
5.1.6.
In artikel 5:41 van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan geen bestuurlijke boete oplegt voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant niet heeft voldaan aan de aanmaning om binnen de gestelde termijn alsnog een zorgverzekering af te sluiten. In een dergelijk geval vloeit uit artikel 9b van de Zvw voort dat het Zorginstituut aan de overtreder de in dat artikel bedoelde bestuurlijke boete oplegt.
5.3.
Uit artikel 5:41 van de Awb vloeit niettemin voort dat geen bestuurlijke boete wordt opgelegd voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten. Zowel de inhoud van het bezwaarschrift, als de nadien door appellant ingezonden stukken zijn van dien aard dat het Zorginstituut zich hierop had moeten beraden. Dat appellant, zoals het Zorginstituut ter zitting heeft aangevoerd, geen beroep heeft gedaan op het ontbreken van verwijtbaarheid, maakt dit, gezien het beeld dat uit de stukken naar voren komt, niet anders. Nu het Zorginstituut in dit geval ten onrechte nagelaten heeft zich te beraden of artikel 5:41 van de Awb in de weg staat aan het opleggen van de boete, dient het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd omdat de rechtbank dit niet heeft onderkend. Het Zorginstituut zal geen nieuwe beslissing op bezwaar hoeven nemen. De inmiddels verstreken tijd, de complexiteit van de verzuimde beoordeling, het relatief beperkte bedrag van de opgelegde boete en het feit dat appellant inmiddels erkend is als gemoedsbezwaarde, maken dat de Raad het geschil finaal zal beslissen door het primaire besluit van 1 september 2013 te herroepen. De boete komt daarmee te vervallen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit van 1 september 2013;
- bepaalt dat het Zorginstituut het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 162,- aan appellant vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2016.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) J.W.L. van der Loo

NW