ECLI:NL:CRVB:2016:3174

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 augustus 2016
Publicatiedatum
25 augustus 2016
Zaaknummer
16/394 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de toekenning van de LFNP-functie van Bedrijfsvoering en het gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, werkzaam bij de (voormalige) politieregio, was bovenformatief geplaatst in een functie en had bezwaar gemaakt tegen de toekenning van de LFNP-functie van Bedrijfsvoering. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat de plaatsing van de appellant niet in de weg staat aan de toekenning van de LFNP-functie. De appellant had niet aannemelijk gemaakt dat de matching niet overeenkomstig de Regeling heeft plaatsgevonden. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt, omdat de korpschef niet gehouden is om gemaakte fouten te herhalen. De Raad concludeert dat de korpschef correct heeft gehandeld en dat de besluitvorming zorgvuldig is geweest. Het hoger beroep van de appellant wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

16/394 AW
Datum uitspraak: 25 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
9 december 2015, 14/3698 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [wooplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2016. Appellant is verschenen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A.M. Bot en R.M.M. Paulssen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor het kader en de van toepassing zijnde regelgeving betreffende dit hoger beroep verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663).
1.2.
Appellant was werkzaam bij de (voormalige) politieregio [regio] als [functie A] van het wijkteam [naam wijkteam]. Per 1 december 2009 is appellant bovenformatief geplaatst in de functie van [functie B] (salarisschaal 11, [onderdeel]) bij bureau [naam bureau].
1.3.
De uitgangspositie van appellant voor de omzetting naar het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) is vastgesteld op de functie van [functie B].
1.4.
Op 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van appellant besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van Bedrijfsvoering [functie C], met als vakgebied [vakgebied] en werkterrein [werkterrein], gewaardeerd in salarisschaal 11. Bij besluit van 31 juli 2014 is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, kort samengevat en voor zover hier van belang, overwogen dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de matching in zijn geval niet overeenkomstig de Regeling overgang naar een LFNP-functie, Stcrt. 2013, nr. 13141 (Regeling) heeft plaatsgevonden. Bij de matching is uitgegaan van de eerder vastgestelde uitgangspositie van appellant. Een bovenformatieve plaatsing of de tijdelijkheid van die plaatsing staan niet aan het bepalen van de uitgangspositie en de matching in de weg. Als uitgangspunt geldt dat op basis van de formele korpsfunctiebeschrijving wordt gematcht. Met betrekking tot het beroep op het gelijkheidsbeginsel volgt de rechtbank de korpschef in zijn standpunt dat de matching van de functie van de directe collega waar appellant naar verwijst, berust op een foutieve aanname ten aanzien van haar uitgangspositie. Appellant kan aan deze fout geen rechten ontlenen. Het gelijkheidsbeginsel strekt niet zover dat de korpschef gehouden zou zijn om een gemaakte fout te herhalen.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft betoogd dat de rechtbank, in navolging van de korpschef, ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat zijn bovenformatieve plaatsing slechts een tijdelijke aanstelling betrof in het kader van een ontwikkeltraject, waarover afspraken zijn gemaakt. Dit betoog slaagt niet. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat deze plaatsing niet in de weg staat aan de toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van Bedrijfsvoering [functie C], omdat appellant zijn werkzaamheden binnen het gezagsbereik van de politie uitoefende en daaraan de korpsfunctiebeschrijving van de functie van [functie B] ten grondslag lag. Voor zover appellant in het kader van deze plaatsing afspraken heeft gemaakt of wezenlijk andere werkzaamheden heeft verricht, had het op zijn weg gelegen om functieonderhoud te vragen op grond van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie en/of rechtsmiddelen aan te wenden tegen de besluitvorming over zijn uitgangspositie.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel herhaald. Zijn uitgangspositie en aanstelling waren identiek aan die van zijn collega B die wel is gematcht in de functie van Operationeel Specialist. Hiertoe heeft hij verwezen naar de brief van de korpschef aan B van 28 juli 2014, waarin onder meer is vermeld dat de LFNP-functie van Operationeel [functie C] voor haar van toepassing is in de nieuwe organisatie. Dit betoog slaagt niet. De korpschef heeft gesteld dat in beroep abusievelijk is gesproken van gemaakte fouten bij de matching of een onjuiste match op basis van de detacheringswerkzaamheden. Uit de door de korpschef in hoger beroep overgelegde stukken blijkt dat de korpschef bij besluit van 16 december 2013 ten aanzien van B eveneens heeft besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van Bedrijfsvoering [functie C], met als vakgebied [vakgebied] en werkterrein [werkterrein]. Dit leidt tot de conclusie dat niet is gebleken dat de korpschef heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. De omstandigheid dat B in de nieuwe organisatie mogelijk wel is geplaatst in de functie van Operationeel Specialist, leidt in dit verband niet tot een ander oordeel, omdat de positie in de nieuwe organisatie geen betrekking heeft op de overgang naar een functie uit het LFNP en daarom bij de beoordeling of aannemelijk is gemaakt dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten geen rol dient te spelen (vergelijk de uitspraak van 19 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4161).
4.3.
Het betoog van appellant dat hij door toekenning van de LFNP-functie van Bedrijfsvoering [functie C] ook periodieken voor Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (OVW) misloopt, die wel worden toegekend bij de functie van Operationeel Specialist, treft geen doel. De toekenning van OVW-periodieken heeft betrekking op de waardering van de LFNP-functie. Deze waarderingskwestie speelt geen rol in het kader van de toekenning van en overgang naar een functie uit het LFNP (vergelijk de uitspraak van 3 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:752). De omstandigheid dat aan de
LFNP-functie niet het door appellant gewenste aantal OVW-punten is toegekend, kan dan ook niet leiden tot het oordeel dat de matching onhoudbaar is te achten en rechtvaardigt evenmin de toepassing van de hardheidsclausule.
4.4.
Appellant heeft tot slot nog zijn twijfels geuit over de zorgvuldigheid van de besluitvorming, omdat de korpschef bij de op de zaak betrekking hebbende stukken een beslissing op bezwaar heeft gevoegd dat geen betrekking heeft op appellant. Bovendien acht appellant het onbegrijpelijk dat de korpschef ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel wisselende standpunten heeft ingenomen en is de brief van 28 juli 2014 in de zaak van B verwarrend in het licht van het ten aanzien van haar genomen besluit van
16 december 2013. Hoewel aan appellant kan worden toegegeven dat de korpschef op deze punten met meer nauwgezetheid had kunnen handelen, leidt dit, mede gelet op wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, niet tot de conclusie dat het bestreden besluit onhoudbaar is te achten.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
4.6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2016.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) J.L. Meijer

HD