ECLI:NL:CRVB:2016:3152
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant had van 10 februari 2010 tot 1 april 2011 bijstand ontvangen op basis van de Wet werk en bijstand. Naar aanleiding van een vermogenssignaal van de belastingdienst, dat aangaf dat appellant een bedrag van € 5.968,- op zijn bankrekening had staan, heeft de gemeente Den Haag een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de verleende bijstand. Appellant werd verzocht om bankafschriften over te leggen, maar heeft hieraan niet voldaan.
Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft vervolgens de bijstand van appellant herzien en teruggevorderd, omdat niet kon worden vastgesteld of appellant recht had op bijstand. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 18 januari 2016 was appellant aanwezig, maar op de hervatting van de zitting op 30 mei 2016 was hij niet aanwezig, terwijl het college zich liet vertegenwoordigen.
De Raad heeft geoordeeld dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door de gevraagde bankafschriften niet te overleggen. Hierdoor kon niet worden vastgesteld of hij recht had op bijstand. De Raad heeft de beroepsgrond van appellant dat hij de gevraagde gegevens wel had verstrekt, verworpen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.