ECLI:NL:CRVB:2016:3145

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 augustus 2016
Publicatiedatum
23 augustus 2016
Zaaknummer
15/6548 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verplichting tot meewerken aan onderzoek naar arbeidsmogelijkheden

Op 23 augustus 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Appellant, die bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat er geen medische of andere redenen waren die de verplichting om mee te werken aan onderzoeken naar arbeidsinschakeling konden onderbouwen.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten, maar de Raad oordeelde dat hij geen nieuwe gegevens had overgelegd die zijn stelling dat hij om medische redenen niet in staat was om mee te werken aan het onderzoek konden onderbouwen. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en stelde vast dat de beschikbare gegevens geen grond boden voor het oordeel dat appellant niet kon worden verplicht om mee te werken aan het onderzoek naar zijn arbeidsmogelijkheden.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

15.6548 WWB

Datum uitspraak: 23 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
25 augustus 2015, 15/1974 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en stukken overgelegd.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 12 juli 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving ten tijde hier van belang bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Bij besluit van 30 oktober 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 februari 2015 (bestreden besluit), heeft het college appellant ontheven van de ingevolge artikel 9 van de WWB op hem rustende verplichtingen, behoudens - voor zover hier van belang - de verplichting om mee te werken aan onderzoeken naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank, samengevat weergegeven, overwogen dat de beschikbare gegevens geen grond bieden voor het oordeel dat aan appellant om medische of andere redenen niet de verplichting kan worden opgelegd om mee te werken aan onderzoeken naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Appellant heeft niet met objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat een dergelijk onderzoek niet van hem gevergd kan worden en dat uit de beschikbare medische rapportages niet blijkt dat appellant blijvend arbeidsongeschikt is.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat hij vanwege de ernst van zijn medische beperkingen niet in staat is om mee te werken aan onderzoeken naar de mogelijkheden om aan het werk te gaan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant heeft aangevoerd, is een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan, zoals samengevat weergegeven onder 2. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is.
4.2.
De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank, en in de overwegingen waarop dat oordeel rust en maakt die tot de zijne. Ook in hoger beroep heeft appellant geen gegevens overgelegd die zijn stelling dat hij om medische redenen niet in staat is om mee te werken aan een onderzoek naar zijn arbeidsmogelijkheden aannemelijk maken.
4.3.
Uit wat onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2016.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) S.W. Munneke

HD