Uitspraak
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag van een ambtenaar van de gemeente Utrecht, die beschuldigd werd van ernstig plichtsverzuim. De Centrale Raad van Beroep heeft op 28 juli 2016 uitspraak gedaan. De appellant, die sinds 1981 in dienst was van de gemeente, werd verweten dat hij onjuist had gehandeld bij de aanbesteding en gunning van werk. Dit leidde tot een onderzoek door Hoffmann Bedrijfsrecherche B.V., dat op 14 november 2013 een rapport uitbracht. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht legde de appellant op 29 januari 2014 de disciplinaire straf van ontslag op, wat na bezwaar werd gehandhaafd.
De Raad concludeert dat de appellant de hem verweten gedragingen heeft begaan, waaronder belangenverstrengeling en het niet transparant handelen bij de gunning van opdrachten aan een bedrijf waarmee hij een persoonlijke relatie had. De Raad oordeelt dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig is aan de aard en ernst van het gepleegde plichtsverzuim. De appellant had kennis van de integriteitsregels en de gevolgen van zijn handelen, en zijn langdurige staat van dienst leidt niet tot een ander oordeel. De uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland werd bevestigd, en het hoger beroep van de appellant werd afgewezen.