ECLI:NL:CRVB:2016:313
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van bijzondere bijstand voor inrichtingskosten bij verhuizing
In deze zaak gaat het om de beoordeling van een verzoek om bijzondere bijstand voor inrichtingskosten in verband met een verhuizing. Appellant, die sinds 6 november 2011 een zelfstandige woning huurt, heeft op 5 november 2013 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg heeft bijzondere bijstand toegekend voor de eerste maand huur en waarborg, maar heeft de aanvraag voor inrichtingskosten deels afgewezen, waarbij een geldlening is aangeboden voor de resterende kosten.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. Appellant is in hoger beroep gegaan, waarbij hij aanvoert dat hij recht heeft op de bijzondere bijstand om niet, omdat hij in de drie jaren voorafgaand aan de aanvraag op of onder het bijstandsniveau heeft geleefd. Het college heeft echter gesteld dat appellant in die periode ook inkomen boven het bijstandsniveau heeft ontvangen, waardoor hij niet voldoet aan de criteria voor bijstandsverstrekking om niet.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het college op goede gronden de bijzondere bijstand voor inrichtingskosten als leenbijstand heeft verstrekt. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet is verschenen op de zitting en dat het college de kosten voor vloerbedekking en een rolgordijn terecht niet noodzakelijk heeft geacht. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af.