ECLI:NL:CRVB:2016:3125

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 augustus 2016
Publicatiedatum
22 augustus 2016
Zaaknummer
15/1453 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies in medisch opzicht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die zich op 30 september 2011 ziek meldde wegens psychische klachten en schouderklachten, had een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was en hem geen recht op uitkering toekende. Dit besluit werd door de rechtbank bevestigd, waarop appellant in hoger beroep ging.

De Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De verzekeringsartsen hadden zorgvuldig onderzoek verricht en de beperkingen van appellant adequaat in kaart gebracht. De rechtbank had geen reden om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies, die in medisch opzicht passend werden geacht. Appellant had in hoger beroep herhaald dat het medisch onderzoek niet deugdelijk was en dat zijn beperkingen waren onderschat, maar de Raad vond deze argumenten niet overtuigend.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellant, rekening houdend met zijn beperkingen, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/1453 WIA
Datum uitspraak: 12 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
9 januari 2015, 14/6215 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. El Ahmadi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift met een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2016. Namens appellant is verschenen mr. El Ahmadi. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.F. Bär.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft laatstelijk gewerkt als schoonmaker (transporteren en schoonmaken van operatiemiddelen). Hij heeft zich op 30 september 2011 vanuit een werkloosheidssituatie ziek gemeld wegens psychische klachten als ook met rechterarm- en schouderklachten.
1.2.
Het Uwv heeft, na medisch en arbeidskundig onderzoek, bij besluit van 10 februari 2014 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 27 september 2013 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dat besluit berust op de overweging dat appellant wegens psychische klachten en rechterschouderklachten verminderd belastbaar is, maar dat hij met inachtneming van de beperkingen die zijn opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 februari 2014 geschikt is voor werkzaamheden verbonden aan de voor hem geselecteerde functies. De arbeidsdeskundige heeft de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op nihil.
1.3.
Bij besluit van 19 september 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 februari 2014 ongegrond verklaard. Daaraan lagen rapporten ten grondslag van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op grond van oriënterend psychisch onderzoek ter hoorzitting, lichamelijk onderzoek en weging van dossierstukken en ontvangen informatie, waaronder de brief van 12 juli 2012 van NOAGG, en de nader ontvangen informatie van de huisarts van 17 juli 2014, aanleiding gezien appellant op een tweetal beoordelingspunten, namelijk op 1.3 en 1.9.2, van de FML minder beperkt te achten dan de verzekeringsarts heeft aangenomen. Daartoe is overwogen dat appellant op het spreekuur adequaat en in voldoende detail zijn situatie kan reproduceren. De toelichting bij 1.9.2 voegt niets toe aan de reeds aangenomen andere beperkingen op 1.9 en is om deze reden verwijderd. De beperkingen in rubriek 2 zijn adequaat. Er is geen reden verdergaande beperkingen aan te nemen ten aanzien van het samenwerken of conflicthantering mede gelet op het eenmalige agressie-incident enkele jaren geleden. Met de schouderklachten is in voldoende mate rekening gehouden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de voor appellant geselecteerde functies ook met de aangepaste FML, onveranderd passend geacht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. Zij heeft daartoe – kort gezegd – overwogen dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellant in voldoende mate in kaart hebben gebracht en een volledig beeld hadden van de problematiek bij appellant. De rechtbank heeft meegewogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de ontvangen informatie van 12 juli 2012 van NOAGG, de informatie van de huisarts van 17 juli 2014 bij zijn beoordeling heeft betrokken. Voor de stelling van appellant dat hij meer beperkt is ten aanzien van de psychische problematiek, de concentratie, het geheugen en de agressiestoornis, ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank een medische onderbouwing. De rechtbank heeft verder geen aanleiding gezien tot twijfel aan de medische geschiktheid van appellant voor de voor hem geselecteerde functies. Zij heeft daartoe overwogen dat de arbeidskundigen in de rapporten van 6 februari 2014 en van 18 september 2014, gelezen in samenhang met de verzekeringsgeneeskundige rapporten, een toereikende toelichting hebben gegeven op de signaleringen.
3. Appellant heeft in hoger beroep staande gehouden dat het medisch onderzoek niet deugdelijk is geweest en dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Appellant heeft eerder meerdere stukken overgelegd die de zorgelijke aard van zijn psychische hoedanigheid onderbouwen. Appellant heeft een psychische stoornis, een agressiestoornis en is verslaafd aan alcohol. Dat dit in remissie is doet niet af aan het feit dat hij aan deze stoornissen lijdt. De geselecteerde functies zijn niet geschikt wegens veelvuldige interactie met leidinggevenden en collega’s ten aanzien van het taak verdelen, werkafspraken en mondeling uitvoeren van opdrachten.
4. De Raad komt tot een volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft gesteld over zijn belastbaarheid vormt in overwegende mate een herhaling van wat in beroep en bezwaar naar voren is gebracht. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De verzekeringsartsen hebben zorgvuldig onderzoek verricht, waarbij zij de informatie van de behandelend sector (van NOAGG en van de huisarts) kenbaar in hun beoordeling hebben meegewogen. De verzekeringsarts heeft appellant geschikt geacht voor niet stresserend en licht fysiek werk met een voorspelbare taakinhoud en zonder veelvuldige deadlines en een van tevoren afgebakende taakinhoud, waarbij appellant beperkt is voor klantencontact en contacten met hulpbehoevenden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 28 juli 2014 inzichtelijk gerapporteerd waarom de FML in de rubrieken 1 en 2 ten aanzien van de psychische problematiek enigszins aanpassing behoeft. Met betrekking tot de schouderklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gerapporteerd dat er geen ernstige afwijkingen zijn vastgesteld. Nu appellant zijn stelling in hoger beroep niet nader heeft onderbouwd met medische gegevens, zijn er geen aanknopingspunten om de twijfelen aan de medische beoordeling. De medische grondslag dient te worden bevestigd.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat de geselecteerde functies in medisch opzicht passend zijn voor appellant is juist. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is in een rapport van
22 mei 2015 ingegaan op de gronden in hoger beroep voor wat betreft de geschiktheid van de geselecteerde functies. Dat rapport wordt onderschreven.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet op dit oordeel is er geen grond voor toewijzing van het verzoek om schadevergoeding.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling van het Uwv tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2016.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) L.L. van den IJssel

NK