Uitspraak
mr. M.J.F. Bär.
OVERWEGINGEN
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling van het Uwv tot vergoeding van schade af.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die zich op 30 september 2011 ziek meldde wegens psychische klachten en schouderklachten, had een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was en hem geen recht op uitkering toekende. Dit besluit werd door de rechtbank bevestigd, waarop appellant in hoger beroep ging.
De Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De verzekeringsartsen hadden zorgvuldig onderzoek verricht en de beperkingen van appellant adequaat in kaart gebracht. De rechtbank had geen reden om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies, die in medisch opzicht passend werden geacht. Appellant had in hoger beroep herhaald dat het medisch onderzoek niet deugdelijk was en dat zijn beperkingen waren onderschat, maar de Raad vond deze argumenten niet overtuigend.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellant, rekening houdend met zijn beperkingen, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.