ECLI:NL:CRVB:2016:3120
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verplichtingen van appellante in het kader van de Wet werk en bijstand en de gevolgen van niet-nakoming
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), was niet verschenen op meerdere afspraken bij een re-integratiebedrijf, wat leidde tot de opschorting en verlaging van haar bijstandsuitkering. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet of in onvoldoende mate heeft meegewerkt aan de aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. De Raad oordeelt dat het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Werkplein Hart van West-Brabant voldoende maatwerk heeft geleverd bij het opstellen van het activiteitenplan voor appellante. Ondanks haar argumenten dat zij onheus is bejegend en dat de omstandigheden haar verhinderd hebben om te verschijnen, heeft de Raad geoordeeld dat appellante haar verplichtingen niet is nagekomen. De Raad bevestigt de beslissing van het dagelijks bestuur om de bijstand met 30% te verlagen voor de duur van één maand, omdat appellante niet heeft aangetoond dat haar geen enkel verwijt treft. De uitspraak van de rechtbank wordt dan ook bevestigd.