ECLI:NL:CRVB:2016:312

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2016
Publicatiedatum
27 januari 2016
Zaaknummer
14-3659 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekken en terugvorderen van bijstandsuitkering wegens verzwegen werkzaamheden en schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant is bevestigd. Appellant ontving vanaf 20 december 2011 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een melding over een hennepplantage en de betrokkenheid van appellant bij de verhuur van de woning, heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant inkomsten had uit kamerverhuur en woningbemiddeling, die hij niet had gemeld, waardoor zijn recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Het college heeft daarop de bijstand van appellant met terugwerkende kracht ingetrokken.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij slechts bemiddeld heeft bij de kamerverhuur en dat de ontvangen gelden niet aan het college hoefde te worden gemeld. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld en vastgesteld dat appellant zijn wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden. De Raad oordeelt dat de schending van deze verplichting een grond vormt voor de intrekking van de bijstand, omdat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld zonder inzicht in de financiële situatie van appellant.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De Raad concludeert dat appellant onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij geen relevante inkomsten heeft ontvangen en dat hij zijn verplichtingen niet is nagekomen. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op 26 januari 2016.

Uitspraak

14/3659 WWB
Datum uitspraak: 26 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
27 mei 2014, 14/889 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.F. Ronday, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 15 december 2015. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving met ingang van 20 december 2011 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Naar aanleiding van een melding van de sociale recherche Almere dat op 4 maart 2013 op het adres [adres] een gerooide hennepplantage was aangetroffen en ontmanteld en appellant als tussenpersoon/makelaar betrokken was bij de verhuur van de genoemde woning, heeft het college een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In het kader van dit onderzoek is onder meer kennis genomen van de bevindingen van de politie en is appellant op 4 oktober 2013 door de sociale recherche van de Dienst Werk en Inkomen van Amsterdam verhoord. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 13 november 2013.
1.3.
De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van
17 oktober 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 januari 2014 (bestreden besluit), de bijstand van appellant met ingang van 21 december 2011 in te trekken. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat uit het onderzoek is gebleken dat appellant inkomsten heeft uit kamerverhuur en woningbemiddeling en dat appellant daarnaast oncontroleerbare inkomsten heeft en een inkomsten- en uitgavenpatroon dat niet te rijmen valt met bijstandsverlening. Door dat niet te melden heeft appellant de op hem rustende wettelijke inlichtingenverplichting geschonden. Als gevolg daarvan kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft appellant het volgende aangevoerd. Hij heeft uitsluitend bemiddeld bij de kamerverhuur en de hiervoor ontvangen gelden heeft hij onder aftrek van een geringe commissie doorbetaald aan de opdrachtgever(s). Hiermee is een zodanig gering bedrag gemoeid geweest dat hij dat niet aan het college hoefde te melden, althans dat dit geen rechtsgrond oplevert voor het intrekken van de bijstand.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 21 december 2011, de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken, tot en met 17 oktober 2013, de datum van het intrekkingsbesluit.
4.2.
Appellant heeft tijdens een politieverhoor op 21 maart 2013 verklaard dat hij
(niet beëdigd) makelaar is, dat hij vooral de verhuur van panden doet en dat zijn werkgebied het hele land is. Uit de onderzoeksgegevens blijkt verder dat appellant in de periode van
2 januari 2012 tot en met 9 juli 2013 op ING-rekeningnummer [nummer] , waarover hij kon beschikken, regelmatig commissie voor woningbemiddelingsactiviteiten, huurinkomsten en andere inkomsten met een totale omvang van € 134.543,- heeft ontvangen.
4.3.
Vaststaat dat appellant heeft nagelaten om het college te informeren over de in 4.1 genoemde woningbemiddelings- en verhuuractiviteiten, de daaruit verkregen inkomsten en de andere inkomsten. Hij heeft daarmee de op hem rustende wettelijke inlichtingenverplichting geschonden. Appellant heeft zijn stelling dat hij uitsluitend heeft bemiddeld bij kamerverhuur niet onderbouwd en voor die stelling is ook geen steun te vinden in de stukken. Appellant heeft die activiteiten ook niet aan het college gemeld. De stelling van appellant dat hij met de bemiddeling slechts een geringe commissie heeft ontvangen, is voor de vraag of hij de inlichtingenverplichting heeft geschonden niet van belang, nog daargelaten dat hij ook deze stelling niet heeft onderbouwd.
4.4.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een grond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg van die schending het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat, indien wel aan de inlichtingenverplichting zou zijn voldaan, recht op (aanvullende) bijstand zou hebben bestaan.
4.5.
De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat het college terecht heeft geconcludeerd dat de financiële positie van appellant in de hier te beoordelen periode niet is vast te stellen. Tijdens het verhoor op 4 oktober 2013 heeft appellant te kennen gegeven dat hij geen informatie wenst te geven over het bedrag van in totaal € 134.543,- dat in de periode van 2 januari 2012 tot en met 9 juli 2013 op ING-rekeningnummer [nummer] is gestort. Reeds gelet hierop heeft het college zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat sprake was van oncontroleerbare inkomsten. Hierdoor bestond onvoldoende inzicht in de financiële positie van appellant om zijn recht op bijstand te kunnen vaststellen. Appellant heeft ook daarna geen inzicht verschaft in zijn inkomsten en uitgaven. Zowel in bezwaar en beroep als in hoger beroep heeft appellant te kennen gegeven een overzicht over te zullen leggen van zijn inkomsten en uitgaven, maar hij heeft dat nagelaten.
4.6.
Uit wat in 4.2 tot en met 4.5 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en Y.J. Klik en J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2016.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) J.L. Meijer

HD