ECLI:NL:CRVB:2016:310
Centrale Raad van Beroep
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens niet wonen op uitkeringsadres en onvoldoende water- en energieverbruik
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van appellante, die sinds 10 december 2006 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het beroep van appellante tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Deventer ongegrond had verklaard. Het college had op basis van een anonieme melding en een daaropvolgend onderzoek geconcludeerd dat appellante niet op het uitkeringsadres woonde, wat leidde tot de intrekking van haar bijstand per 1 januari 2013 en de terugvordering van € 8.100,16.
De Raad stelt vast dat appellante in de periode van 1 januari 2013 tot 25 november 2013 niet op het uitkeringsadres heeft gewoond, zoals blijkt uit het extreem lage waterverbruik van slechts 1 m³ en het lage energieverbruik. Appellante heeft aangevoerd dat zij door ziekte bij vrienden en familie verbleef, maar dat zij hoofdzakelijk op het uitkeringsadres sliep. De Raad oordeelt dat de onderzoeksbevindingen van de sociale recherche voldoende grondslag bieden voor de conclusie dat appellante niet voldeed aan haar inlichtingenverplichting, waardoor niet kan worden vastgesteld of zij recht had op bijstand.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellante ongegrond. De Raad benadrukt dat het van essentieel belang is dat belanghebbenden correcte informatie verstrekken over hun woonadres, aangezien dit cruciaal is voor de verlening van bijstand. De beslissing is openbaar uitgesproken op 26 januari 2016.