ECLI:NL:CRVB:2016:3089

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 augustus 2016
Publicatiedatum
17 augustus 2016
Zaaknummer
15/4927 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring beroep wegens termijnoverschrijding in WAO-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) had ingetrokken. De rechtbank had het beroep van de appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat de termijn voor het indienen van het beroepschrift was overschreden en deze overschrijding niet verschoonbaar was. De appellant was in detentie en had in die periode geen zaakwaarnemer aangesteld om zijn belangen te behartigen. De Raad oordeelde dat de appellant, ondanks zijn omstandigheden, in staat had moeten zijn om tijdig een beroepschrift in te dienen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De Raad concludeerde dat de appellant niet voldoende had onderbouwd dat hij door omstandigheden in de kliniek niet in staat was om zijn belangen te behartigen. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/4927 WAO
Datum uitspraak: 17 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
11 juni 2015, 14/8429 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2016. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.M. Budel.
Het onderzoek is heropend.
Op 6 juli 2016 heeft opnieuw onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is in 2007 door het gerechtshof ˈs-Hertogenbosch in verband met een strafbaar feit de maatregel van terbeschikkingstelling opgelegd. De terbeschikkingstelling is op 16 mei 2011 voorwaardelijk beëindigd. Bij besluit van 1 juni 2011 heeft het Uwv de uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) heropend met ingang van 17 mei 2011.
1.2.
Vanaf 6 september 2011 is appellant gedetineerd geweest in een penitentiaire instelling. Op 6 maart 2012 is hij overgeplaatst naar de Pompekliniek, waar hij in het kader
(de verlenging van) de terbeschikkingstelling heeft verbleven tot 24 september 2014. De uitkering ingevolge de WAO is bij besluit van 20 oktober 2011 ingetrokken met ingang van
6 oktober 2011. Bij besluit van 29 mei 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 6 oktober 2011 geen recht heeft op heropening van de uitkering.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 oktober 2011 is bij besluit van
20 september 2012 ongegrond verklaard. Bij beroepschrift van 1 december 2014, dat door de rechtbank op 3 december 2014 is ontvangen, heeft appellant tegen het besluit van
20 september 2012 beroep ingesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift is overschreden en dat deze overschrijding niet verschoonbaar is. Appellant heeft in de periode dat hij opgenomen was kunnen zorgdragen voor een zaakwaarnemer om zijn belangen te behartigen. Ook heeft het, nadat appellant op 24 september 2014 uit de tbs-kliniek was ontslagen, nog twee maanden geduurd voordat hij zijn beroepschrift indiende. De gestelde moeilijke omstandigheden waarin appellant verkeerde tijdens en na zijn verblijf in de kliniek zijn onvoldoende om aan te nemen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
3. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat hij in detentie was in een kliniek en niemand in de kliniek hem hielp met de communicatie. Het Uwv wist dat appellant in de kliniek was geplaatst.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift tegen het besluit van 20 september 2012 ruim twee jaar is overschreden. Partijen houdt verdeeld de vraag of deze overschrijding verschoonbaar is.
4.2.
Indien een belanghebbende stelt dat het niet tijdig indienen van een zienswijze,
bezwaar- of beroepschrift het gevolg is van een niet aan hem toe te rekenen omstandigheid, rust op hem de last de feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
4.4.
Niet aannemelijk is dat appellant niet zelf of met behulp van een zaakwaarnemer in staat is geweest zijn belangen te behartigen. De stelling van appellant dat een gebrek aan medewerking van de kliniek of het huis van bewaring daaraan in de weg stond, heeft appellant niet onderbouwd.
4.5.
Tevens heeft de rechtbank terecht overwogen dat het nog twee maanden heeft geduurd, nadat appellant op 24 september 2014 uit de tbs-kliniek was ontslagen, voordat hij zijn beroepschrift indiende. De omstandigheid dat er in de periode na het ontslag uit de kliniek veel op appellant afkwam, moet voor rekening van appellant blijven.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2016.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) N. van Rooijen

NK