ECLI:NL:CRVB:2016:3086

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 augustus 2016
Publicatiedatum
17 augustus 2016
Zaaknummer
15/6946 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op een ZW-uitkering na medisch onderzoek en geschiktheid voor andere functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die als algemeen medewerker bij een kermisbedrijf werkte, had zich ziek gemeld vanwege klachten aan zijn rechterheup en rechterelleboog. Hij ontving een Ziektewet (ZW) uitkering, maar na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts werd vastgesteld dat hij met ingang van 1 maart 2015 geen recht meer had op deze uitkering. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit van het Uwv, dat de uitkering stopzette, was gebaseerd op een zorgvuldig medisch onderzoek en dat de appellant geschikt was voor andere functies, ondanks zijn beperkingen. De rechtbank vond de motivering van de arbeidsdeskundige voldoende om te concluderen dat de appellant in staat was om meer dan 65% van het maatmaninkomen te verdienen in andere functies.

In hoger beroep heeft de Raad de conclusies van de rechtbank onderschreven. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe gezichtspunten naar voren waren gebracht die een ander oordeel rechtvaardigden. De Raad bevestigde dat de appellant per 1 maart 2015 geen recht meer had op een ZW-uitkering en dat het verzoek om een deskundige in te schakelen niet gehonoreerd werd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

15/6946 ZW
Datum uitspraak: 10 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
9 september 2015, 15/1237 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.C.M. Peper, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Peper. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als algemeen medewerker bij een kermisbedrijf. Op
29 januari 2014 heeft appellant, terwijl hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, zich ziek gemeld wegens rechterheup- en rechterelleboogklachten. Vervolgens is hem met ingang van 30 april 2014 een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling is appellant onderzocht door een verzekeringsarts. In een rapport van 8 januari 2015 is deze arts tot de conclusie gekomen dat appellant als gevolg van zijn rug/rechterheupklachten en rechterelleboogklachten, beperkingen heeft. Deze beperkingen zijn weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 januari 2015. Volgens een arbeidskundig onderzoek van 16 januari 2015 is appellant niet meer geschikt voor zijn eigen werk van algemeen medewerker maar nog wel geschikt voor een viertal andere functies. Op basis van de drie functies met de hoogste lonen heeft zij berekend dat appellant meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen. Overeenkomstig dit rapport is bij besluit van 19 januari 2015 vastgesteld dat appellant met ingang van 1 maart 2015 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.3.
Nadat de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op respectievelijk 28 april 2015 en 8 mei 2015 rapporten hadden uitgebracht, heeft het Uwv bij besluit van 12 mei 2015 het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank is in de aangevallen uitspraak, onder verwijzing naar artikel 19aa, eerste en tweede lid, van de ZW, tot de conclusie gekomen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. Voorts heeft de rechtbank geen reden gevonden om te twijfelen aan de juistheid van de FML. Daartoe is overwogen dat de verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant vooralsnog beperkt belastbaar is voor wat betreft de elleboog, de heup en de rug en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de visie van de verzekeringsarts heeft onderschreven. Voorts is overwogen dat uit de e-mail van 19 mei 2014 en de brief van
7 april 2014 (lees: 7 april 2015) van orthopedisch chirurg Boerboom weliswaar blijkt dat structureel tillen voor appellant een probleem vormt en dat sprake is van een werkgerelateerde problematiek met overbelastingsklachten van de rechterheup en rechterelleboog, maar dat deze informatie geen steun biedt voor de stelling van appellant dat hij op de items reiken, tillen, zitten en traplopen meer beperkingen heeft dan zijn vastgelegd in de FML.
2.2.
Tevens is de rechtbank, uitgaande van de voor appellant in de FML vastgestelde beperkingen, tot de conclusie gekomen dat appellant geschikt is voor de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies. Daartoe is overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 8 mei 2015 deze geschiktheid voldoende heeft gemotiveerd. Hij heeft de eisen voor de functies en de belastbaarheid van appellant met elkaar vergeleken. Daar waar bij deze vergelijking is gesignaleerd dat de belastbaarheid van appellant mogelijk wordt overschreden, heeft deze arbeidskundige voldoende gemotiveerd dat de functies toch passend zijn. Ook de totaalbelasting heeft deze arbeidsdeskundige in ogenschouw genomen. Daarmee is geschiktheid van appellant van de functies voldoende overtuigend toegelicht.
2.3.
Op grond van de overwegingen 2.1 en 2.2 is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat appellant per 1 maart 2015 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering en dat het bestreden besluit in stand kan blijven.
3.1.
De Raad kan zich geheel verenigen met de conclusies van de rechtbank en de overwegingen die de rechtbank daaraan in de aangevallen uitspraak ten grondslag heeft gelegd. Het hoger beroep, waarin geen wezenlijk andere gezichtspunten naar voren zijn gebracht als eerder in de procedure, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het vorenstaande betekent dat geen aanleiding wordt gezien om het verzoek van appellant om een deskundige in te schakelen te honoreren.
3.2.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging op gronden in aanmerking.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2016.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) G.J. van Gendt
GdJ