ECLI:NL:CRVB:2016:3084
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na beoordeling van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die zich op 19 mei 2011 ziek meldde als gevolg van spier- en gewrichtsklachten. Na beëindiging van zijn dienstverband op 8 november 2012, heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vastgesteld dat appellant per 16 mei 2013 niet meer recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant heeft zich op 17 oktober 2013 opnieuw ziek gemeld, terwijl hij op dat moment een WW-uitkering ontving.
Op 10 oktober 2014 heeft appellant een verzekeringsarts bezocht, die hem per 16 oktober 2014 geschikt achtte voor bepaalde functies. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 14 oktober 2014 vastgesteld dat appellant geen recht meer had op een ZW-uitkering. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit werd door het Uwv ongegrond verklaard op 20 februari 2015. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de conclusies van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank had terecht geoordeeld dat appellant geschikt was voor de geselecteerde functies en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de belastbaarheid van appellant in twijfel trokken. Het hoger beroep werd afgewezen, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.