In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar Ziektewet (ZW) uitkering. Appellante ontving op 15 mei 2014 zowel een toekennend als een afwijzend besluit van het Uwv, wat leidde tot verwarring over haar recht op uitkering. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellante ongegrond, omdat zij te laat bezwaar had gemaakt tegen het afwijzende besluit. Appellante stelde echter dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding, gezien de onduidelijkheid die was ontstaan door de tegenstrijdige besluiten en de communicatie van het Uwv.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verwarring bij appellante begrijpelijk was, vooral omdat zij op 12 juni 2014 een brief ontving waarin stond dat zij een ZW-uitkering ontving, en omdat er tijdens een spreekuur op 26 juni 2014 geen duidelijkheid werd gegeven over haar uitkeringsrecht. De Raad concludeerde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was en vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Het Uwv werd opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en werd veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1984,- bedroegen, inclusief griffierechten.