ECLI:NL:CRVB:2016:3082

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 augustus 2016
Publicatiedatum
17 augustus 2016
Zaaknummer
15/1997 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verschoonbare termijnoverschrijding bij Ziektewet aanvraag en verwarring door tegenstrijdige besluiten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar Ziektewet (ZW) uitkering. Appellante ontving op 15 mei 2014 zowel een toekennend als een afwijzend besluit van het Uwv, wat leidde tot verwarring over haar recht op uitkering. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellante ongegrond, omdat zij te laat bezwaar had gemaakt tegen het afwijzende besluit. Appellante stelde echter dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding, gezien de onduidelijkheid die was ontstaan door de tegenstrijdige besluiten en de communicatie van het Uwv.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verwarring bij appellante begrijpelijk was, vooral omdat zij op 12 juni 2014 een brief ontving waarin stond dat zij een ZW-uitkering ontving, en omdat er tijdens een spreekuur op 26 juni 2014 geen duidelijkheid werd gegeven over haar uitkeringsrecht. De Raad concludeerde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was en vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Het Uwv werd opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en werd veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1984,- bedroegen, inclusief griffierechten.

Uitspraak

15/1997 ZW
Datum uitspraak: 17 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 februari 2015, 14/6254 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.H.N.C. van Beek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Beek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij brief van 27 maart 2014 heeft het Uwv aan appellante te kennen gegeven dat zij of haar werkgever op 27 maart 2014 heeft aangegeven dat appellante vanaf 17 augustus 2013 ziek is en dat haar arbeidsovereenkomst op 1 april 2014 eindigt. Daarbij is aan appellante medegedeeld dat haar recht op uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) zal worden beoordeeld en dat zij de beslissing uiterlijk op 1 april 2014 zal ontvangen. Vooralsnog wordt geen
ZW-uitkering verstrekt.
1.2.
Bij besluit van 15 mei 2014 heeft het Uwv aan appellante per 1 april 2014 een
ZW-uitkering toegekend.
1.3.
Bij besluit van eveneens 15 mei 2014 heeft het Uwv aan appellante medegedeeld dat de ZW-uitkering niet zal worden uitbetaald omdat appellante tijdens ziekte ontslag heeft genomen. Appellante had, indien zij geen ontslag had genomen, nog loon van haar werkgever ontvangen, en doet dus onnodig een beroep op de ZW. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 24 september 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 mei 2014 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat appellante te laat bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 15 mei 2014 en dat beoordeeld dient te worden of er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Het had op de weg van appellante gelegen om bij onduidelijkheid over haar uitkeringspositie contact op te nemen met het Uwv, en eventueel voorlopig bezwaar te maken. Niet gebleken is dat appellante daartoe niet in staat was. Aan de aan appellante door het Uwv gezonden brief van 12 juni 2014, inhoudende dat appellante op dat moment een ZW-uitkering ontvangt en dat zij daarom op 26 juni 2014 wordt uitgenodigd voor het spreekuur van een verzekeringsarts in het kader van de Eerstejaars ZW-beoordeling, kan appellante niet de verwachting ontlenen dat aan haar wel ZW-uitkering zou worden verleend. Dit geldt evenzeer voor de omstandigheid dat appellante door het Uwv met een reïntegratiebureau in contact is gebracht.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt gehandhaafd dat er wel sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Zij verwijst daarbij naar de wijze waarop de besluitvorming door het Uwv heeft plaatsgevonden, zoals hiervoor weergegeven. Daarnaast is appellante op 26 juni 2014 op het spreekuur van de verzekeringsarts verschenen, die haar met ingang 15 augustus hersteld heeft verklaard. Appellante heeft, nadat haar uit telefonisch contact met het Uwv was gebleken dat zij geen uitkering kreeg, alsnog onmiddellijk bezwaar gemaakt.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
De in deze te beantwoorden rechtsvraag – is er sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding – wordt, anders dan de rechtbank gedaan heeft, positief beantwoord.
4.3.
Primair is er bij appellante verwarring ontstaan doordat zij zowel een toekennend als een afwijzend besluit op haar ZW-aanvraag ontving, beide gedateerd 15 mei 2014. Wellicht had van haar, uitgaande van deze situatie, verwacht mogen worden navraag te doen bij het Uwv over haar rechten. Vervolgens ontving appellante echter een brief van 12 juni 2014, waarin staat dat zij een ZW-uitkering ontvangt. Op het spreekuur van de verzekeringsarts op 26 juni 2014, zijnde een nog binnen de bezwaartermijn gelegen datum, is er in het geheel niet gesproken over het recht op uitkering, anders dan dat de verzekeringsarts appellante per een toekomende datum (15 augustus 2014) weer arbeidsgeschikt achtte. Gelet hierop, alsmede de eerdergenoemde omstandigheden, is het voorstelbaar dat appellante in de veronderstelling verkeerde dat zij recht had op uitkering. De termijnoverschrijding moet derhalve verschoonbaar worden geacht.
4.4.
De aangevallen uitspraak en het bestreden besluit kunnen niet in stand blijven. Het Uwv zal een nieuwe beslissing op bezwaar dienen te nemen.
5. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze worden begroot op € 992,- in beroep en € 992,- in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 24 september 2014 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1984,-;
  • bepaalt dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht in beroep en in hoger beroep van in totaal € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2016.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) L.L. van den IJssel

SS