Uitspraak
OVERWEGINGEN
.In dat verband is melding gemaakt van medicijngebruik, problemen met het gebruik van haar armen en melding gemaakt van chronische duizeligheid.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het recht op een uitkering op grond van de Wet WIA werd afgewezen. Appellante, die eerder een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet, meldde zich ziek vanwege hoofdpijnklachten en vroeg een uitkering aan op basis van de Wet WIA. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde na medische en arbeidskundige beoordeling dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en wees haar aanvraag af. Appellante voerde aan dat haar beperkingen niet goed waren ingeschat en dat haar gezondheid was verslechterd. De rechtbank bevestigde het besluit van het Uwv, waarop appellante in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting werd appellante bijgestaan door haar advocaat, mr. R.A. van Heijningen, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door A. Anandbahadoer. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellante haar stellingen niet voldoende had onderbouwd met medische gegevens. Het verzoek om aanhouding van de zaak werd afgewezen, omdat de verwachte resultaten van een nieuw medisch onderzoek niet aannemelijk waren gemaakt. De Raad concludeerde dat er geen reden was om de eerdere beoordeling te heropenen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De Centrale Raad van Beroep besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigde de aangevallen uitspraak. De uitspraak werd gedaan door J.P.M. Zeijen, in aanwezigheid van griffier N. van Rooijen, en werd openbaar uitgesproken op 17 augustus 2016.