ECLI:NL:CRVB:2016:3073

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 augustus 2016
Publicatiedatum
16 augustus 2016
Zaaknummer
15/4155 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere bijstand voor orthodontiekosten; consistentie van buitenwettelijk beleid

In deze zaak gaat het om de aanvraag van appellanten voor bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor orthodontiekosten die zij voor hun kinderen hebben gemaakt. Appellanten hebben zich op 28 november 2013 gemeld voor deze aanvraag, maar het college van burgemeester en wethouders van Weert heeft bij besluit van 21 januari 2014 slechts een beperkte bijstand van € 30,99 toegekend en de rest van de aanvraag afgewezen. Het college hanteert een beleid waarbij kosten die meer dan drie maanden voor de aanvraag zijn gemaakt, niet worden vergoed. Dit beleid is door de rechtbank Limburg in een eerdere uitspraak bevestigd, maar appellanten zijn in hoger beroep gegaan omdat zij van mening zijn dat er bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering rechtvaardigen.

Appellanten stellen dat zij in de veronderstelling verkeerden dat hun zorgverzekering de kosten van orthodontie volledig zou dekken, maar dat bleek niet het geval. Ze hebben geprobeerd de kosten zelf te dekken, maar zijn in financiële problemen geraakt en hebben zich daarom tot het college gewend. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak op 16 augustus 2016 geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het college zijn beleid consistent heeft toegepast. De Raad oordeelt dat de veronderstelling van appellanten over de dekking door de zorgverzekering geen bijzondere omstandigheid is die rechtvaardigt dat de kosten van vóór de aanvraagdatum vergoed worden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.

Uitspraak

15/4155 WWB
Datum uitspraak: 16 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
30 april 2015, 15/119 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant 1] en [appellant 2] te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Weert (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. M.M.H. Lenaers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft desgevraagd een nader stuk overgelegd.
Appellanten hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2016. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. Lenaers. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door P. Hecker.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 28 november 2013 hebben appellanten zich gemeld voor het doen van een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de sinds januari 2013 gemaakte kosten van orthodontie ten behoeve van hun kinderen van 13 en 15 jaar. Op 10 december 2013 heeft het college de aanvraag ontvangen.
1.2.
Bij besluit van 21 januari 2014 heeft het college bijzondere bijstand toegekend tot een bedrag van € 30,99 en de aanvraag voor het overige afgewezen.
1.3.
In afwijking van het advies van de commissie voor bezwaarschriften, heeft het college bij besluit van 11 november 2011 (verzonden op 5 december 2014, bestreden besluit) het bezwaar tegen het besluit van 21 januari 2014 ongegrond verklaard. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat voor kosten van orthodontie in beginsel geen bijzondere bijstand wordt toegekend. Het college heeft echter beleid om dit wel te doen. Hiervoor geldt dan wel dat, gelet op de artikelen 43 en 44 van de WWB, de kosten niet met terugwerkende kracht worden vergoed. Het college heeft beleid vastgesteld dat de kosten die meer dan drie maanden voor de melding zijn gemaakt niet meer worden vergoed. Aangezien appellanten zich op
28 november 2013 hebben gemeld voor het doen van een aanvraag, komen de gemaakte kosten van 27 augustus 2013 en eerder niet voor vergoeding in aanmerking.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij stellen zich op het standpunt dat er bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de gevraagde bijzondere bijstand met verdere terugwerkende kracht wordt verleend, dus ook voor de periode vóór 27 augustus 2013. Daartoe hebben zij aangevoerd dat zij in de veronderstelling verkeerden dat de kosten van orthodontie voor kinderen onder de 18 jaar volledig vergoed zouden worden door hun zorgverzekering. Dit bleek niet het geval te zijn omdat de zorgverzekering slechts 80% van de kosten voor orthodontie vergoedde en zij de kosten van de resterende 20% zelf dienden te voldoen. Appellanten hebben er alles aan gedaan om de kosten geheel zelf te voldoen. Pas toen dat niet lukte en zij in financiële problemen kwamen, hebben zij zich tot het college gewend om bijzondere bijstand aan te vragen. Voorts waren zij niet bekend met de beleidsregels, aangezien zij het Sociaal Journaal, waarin het beleid in 2012 is gepubliceerd, niet hebben ontvangen, omdat dit alleen naar bijstandsgerechtigden gestuurd wordt en zij geen algemene bijstand ontvangen. Tot slot stellen appellanten zich op het standpunt dat het college de hardheidsclausule had moeten toepassen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 43, eerste lid, van de WWB stelt het college het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag of, indien een schriftelijke aanvraag niet mogelijk is, ambtshalve vast.
4.1.2.
Artikel 44, eerste lid, van de WWB bepaalt dat, indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voorzover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
4.1.3.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Weert 2014 (beleidsregels), voor zover hier van belang, komen kosten die zijn voldaan voor de meldingsdatum niet voor vergoeding in aanmerking tenzij:
a. de betaling van de kosten door belanghebbende zelf zijn verricht; en
b. de betaling voor de kosten niet langer dan drie maanden voor de meldingsdatum is verricht; en
c. de noodzaak van de gemaakte kosten nog vast te stellen is.
Op grond van het tweede lid komen onverminderd het eerste lid kosten die zijn ontstaan voor de meldingsdatum wel voor vergoeding in aanmerking tenzij de datum waarop de kosten zijn ontstaan langer dan drie maanden ligt voor de meldingsdatum.
4.1.4.
Op grond van artikel 31 van de beleidsregels kan het college, onverminderd artikel 18, eerste lid, van de wet, in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in de beleidsregels indien strikte toepassing ervan tot onbillijkheden van overwegende aard zou leiden.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 15 mei 2007, ECLI: NL:CRVB:2007:BA6875) vloeit uit artikel 43, eerste lid, van de WWB voort dat in beginsel geen bijstand wordt verleend voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de aanvraag om bijstand is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
4.3.
De rechtbank heeft het door het college gehanteerde beleid, zoals hiervoor vermeld
in 4.1.4 en 4.1.5, terecht aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 8 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:BV3889) betekent dit dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als gegeven wordt aanvaard, met dien verstande dat wordt getoetst of het op consistente wijze is toegepast. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college dit beleid consistent heeft toegepast, omdat het college de kosten voor orthodontie die zijn gemaakt binnen drie maanden vóór 28 november 2013 heeft vergoed en de kosten die eerder zijn gemaakt dan 27 augustus 2013 niet heeft vergoed.
4.4.
De omstandigheid dat appellanten in de veronderstelling verkeerden dat de zorgverzekering de kosten van orthodontie 100% zou vergoeden, terwijl later bleek dat slechts 80% werd vergoed, is geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan het college de kosten die zijn opgekomen eerder dan 27 augustus 2013, had moeten vergoeden. Het had op de weg van appellanten gelegen om vóór aanvang van de orthodontiebehandeling bij de zorgverzekering en/of de behandelaars informatie in te winnen over de eventuele vergoeding van die kosten. De stelling van appellanten dat zij niet bekend waren met de beleidsregels, omdat zij het Sociaal Journaal niet hebben ontvangen, kan hen evenmin baten. Appellanten hebben eerder bijzondere bijstand aangevraagd en kunnen bekend worden verondersteld met de aanvraagprocedure voor bijzondere bijstand. Zij hadden zich tot de gemeente kunnen wenden om inlichtingen in te winnen. Dat appellanten lang hebben gewacht voordat zij een aanvraag hebben gedaan, dient, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, voor hun eigen rekening en risico te blijven. Dat zij eerst getracht hebben de kosten op andere wijze te voldoen, maakt het voorgaande niet anders. In de door appellanten geschetste financiële omstandigheden heeft het college geen onbillijkheden van overwegende aard hoeven zien die zouden moeten leiden tot het afwijken van de beleidsregels ten gunste van appellanten. Voor het oordeel dat een consistente toepassing van de beleidsregels, waaronder begrepen de hardheidsclausule, er in dit geval toe had moeten leiden dat aan appellanten ook voor de kosten van 27 augustus 2013 en eerder bijzondere bijstand zou moeten worden verleend, bestaat geen grond.
4.5.
Uit wat in 4.2 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2016.
(getekend) A.M. Overbeeke
(getekend) M. Zwart

HD