ECLI:NL:CRVB:2016:3072

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 augustus 2016
Publicatiedatum
16 augustus 2016
Zaaknummer
15/3618 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsverlaging wegens niet verschijnen op bedrijfspresentatie verkeersregelaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving sinds 16 februari 2012 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Commissie had een maatregel opgelegd en de uitkering van appellant met 50% verlaagd voor de duur van een maand, omdat hij op 15 en 16 oktober 2012 ongeoorloofd afwezig was bij een leerwerktraject. Appellant was uitgenodigd voor een bedrijfspresentatie voor de functie van verkeersregelaar op 4 december 2012, maar verscheen zonder bericht niet. De Commissie legde daarop een maatregel van 100% verlaging van de bijstand op voor de periode van 1 januari 2013 tot 1 februari 2013, omdat appellant zich opnieuw schuldig had gemaakt aan een verwijtbare gedraging van de derde categorie, wat recidive betekende. Appellant stelde dat hij vakantie had en dat hij de gemeente hierover had ingelicht, maar de Raad oordeelde dat hij niet tijdig toestemming had gevraagd voor zijn afwezigheid. De Raad bevestigde de beslissing van de Commissie en oordeelde dat de maatregel van 100% terecht was opgelegd, gezien de ernst van de gedraging en de persoonlijke omstandigheden van appellant. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

15/3618 WWB
Datum uitspraak: 16 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 april 2014, 13/4070 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda (Commissie)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Klootwijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Commissie heeft een verweerschrift ingediend.
De Commissie heeft desgevraagd het besluit, waarbij aan appellant met ingang van
16 februari 2012 bijstand is toegekend (met de daarbij behorende bijsluiter) en de brief van
19 november 2012 waarbij appellant is uitgenodigd voor een bedrijfspresentatie met speedmeet op 4 december 2012, overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft, tegelijk met de behandeling van de zaak 14/3097 WWB tussen dezelfde partijen, plaatsgevonden op 5 juli 2016. Namens appellant is verschenen
mr. P.F.M. Gulickx, kantoorgenoot van mr. Klootwijk. De Commissie heeft zich heeft laten vertegenwoordigen door M.A.A. Govers. In de zaak 14/3097 WWB wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 16 februari 2012 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 10%. Voor hem gelden de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB.
1.2.
Bij besluit van 14 november 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 juni 2013, heeft de Commissie een maatregel opgelegd en de uitkering van appellant met 50% verlaagd voor de duur van een maand omdat appellant op 15 en 16 oktober 2012 gedurende een aantal uren ongeoorloofd afwezig is geweest bij het leerwerktraject. Bij uitspraak van heden, nr. 14/3097 WWB, heeft de Raad het besluit van 6 juni 2013 vernietigd en bepaald dat de bijstand van appellant wordt verlaagd met 20% van de bijstandsnorm voor de duur van één maand met ingang van 1 december 2012.
1.3.
In september 2012 is appellant benaderd voor de vacature van verkeersregelaar. Op
14 november 2012 heeft appellant een vakantieformulier ingeleverd bij de gemeente Breda. Hierop heeft hij vermeld dat hij van 23 november tot en met 20 december 2012 met vakantie is. Bij brief van 19 november 2012 is hij uitgenodigd voor een bedrijfspresentatie met speedmeet van de [groep] met betrekking tot de functie van verkeersregelaar op
4 december 2012. Appellant is zonder bericht niet verschenen op deze bijeenkomst. Appellant is vervolgens door de verzuimmedewerker van de Commissie uitgenodigd voor een gesprek op 6 december 2012. Tijdens dit gesprek heeft appellant verklaard dat hij niet naar de bijeenkomst van 4 december 2012 is geweest omdat hij vakantie heeft. Om die reden heeft hij zich ook niet afgemeld voor de bijeenkomst.
1.4.
Bij besluit van 27 december 2012 heeft de Commissie de bijstand van appellant met 100% verlaagd over de periode van 1 januari 2013 tot 1 februari 2013.
1.5.
Bij besluit van 6 juni 2013 (bestreden besluit) heeft de Commissie het bezwaar tegen het besluit van 27 december 2012 ongegrond verklaard. De Commissie heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellant de inschakeling naar algemeen geaccepteerde arbeid heeft belemmerd, door zonder bericht van verhindering niet te verschijnen op de bijeenkomst voor de functie van verkeersregelaar. Dit betreft een gedraging van de derde categorie. Met betrekking tot de verwijtbaarheid van de gedraging heeft de Commissie in ogenschouw genomen dat appellant niet ten minste vier weken voordat hij met vakantie ging, toestemming aan zijn klantmanager heeft gevraagd. Appellant kon niet volstaan met het enkele inleveren van het formulier voor de vakantieopgave. Aangezien appellant bij besluit van 14 november 2012 al een maatregel van 50% procent gedurende één maand is opgelegd wegens een gedraging van de derde categorie, is sprake van recidive en heeft het college de maatregel verdubbeld tot 100%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij stelt zich op het standpunt dat het verzuim op 4 december 2012 hem niet valt te verwijten omdat hij vakantie had en de gemeente hierover had ingelicht. Van het belemmeren van de arbeidsinschakeling is volgens hem dan ook geen sprake. Voorts stelt hij zich op het standpunt dat er geen sprake van recidive is, aangezien hem bij besluit van 14 november 2012 ten onrechte een maatregel is opgelegd. Daarnaast stelt hij zich op het standpunt dat de vermeende verwijtbare gedraging valt onder de tweede categorie van artikel 2, tweede lid, van de Maatregelen- en handhavingsverordening WWB Breda 2012 (Verordening), zodat ook om die reden de hoogte van de maatregel niet mag worden verdubbeld. Ten slotte stelt appellant zich op het standpunt dat de maatregel van 100% disproportioneel en onevenredig zwaar is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB - voor zover van belang - is de belanghebbende vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
4.2.
Artikel 18, tweede lid, van de WWB bepaalt dat het college de bijstand verlaagt overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de WWB, ter zake van het niet of onvoldoende nakomen door de belanghebbende van de verplichtingen voortvloeiende uit deze wet. Van een verlaging wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. De toepasselijke verordening is de Maatregelen- en handhavingsverordening WWB Breda 2012 (Verordening).
4.3.
In de artikelen 9 en 10 van de Verordening worden de gedragingen ten aanzien waarvan de bijstand wordt verlaagd onderscheiden in categorieën en wordt de omvang van de verlaging nader bepaald.
In artikel 9, aanhef en onder 2, van de Verordening is bepaald dat tot de tweede categorie behoort het niet verschijnen op een oproep en/of uitnodiging, een cursus of scholingsmogelijkheid of het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, waaronder begrepen maatschappelijk nuttig werk, zorg schuldhulpverlening, sociale activering en inburgering. Daarbij hoort volgens artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening een verlaging van de bijstandsnorm van 20% gedurende een maand.
In artikel 9, aanhef en onder 3, van de Verordening, voor zover hier van belang, is bepaald dat tot de derde categorie behoren gedragingen die a, de inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren en b, het niet gebruik maken van een door het college aangeboden participatieplaats/leerwerktraject. Daarbij hoort volgens artikel 10, aanhef en onder c, van de Verordening een verlaging van 50% van de bijstandsnorm gedurende een maand.
In artikel 10, tweede lid, van de Verordening is bepaald, voor zover hier van belang, dat de hoogte van de maatregel als bedoeld in het eerste lid onder a en b wordt verdubbeld, als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie.
4.4.
Niet in geschil is dat appellant de uitnodiging van 19 november 2012 heeft ontvangen en dat hij zonder bericht niet is verschenen op de bijeenkomst van 4 december 2012. De beroepsgrond dat hem van de afwezigheid geen verwijt kan worden gemaakt omdat hij vakantie had en hij dit aan de gemeente had doorgegeven, slaagt niet. Appellant kan bekend worden verondersteld met de regels omtrent het aanvragen van vakantie. In de bijsluiter bij het toekenningsbesluit van 16 februari 2012 wordt immers uitdrukkelijk vermeld dat ten minste vier weken voor de geplande vakantie daarvoor om toestemming dient te worden gevraagd. Appellant kon dus weten dat het enkele inleveren van een vakantieformulier niet voldoende was. Appellant heeft geen toestemming gekregen en evenmin na inlevering van het vakantieformulier geverifieerd of hij toestemming zou krijgen. De omstandigheid dat doorgaans toestemming voor vakantie wordt gegeven, is geen garantie dat hij in dit geval ook onvoorwaardelijk toestemming zou hebben gekregen, temeer niet nu de Commissie groot belang hecht aan dergelijke bijeenkomsten zoals de Commissie ter zitting heeft toegelicht. Dat appellant niet aanwezig was op de bijeenkomst van 4 december 2012 valt hem dan ook te verwijten. De Commissie was gelet op artikel 18, tweede lid, van de WWB dan ook gehouden bij wijze van maatregel de bijstand van appellant te verlagen.
4.5.
Het college heeft de appellant verweten gedraging aangemerkt als een gedraging van de derde categorie als bedoeld in artikel 9, aanhef en onder 3, van de Verordening. Appellant stelt zich op het standpunt dat de gedraging aangemerkt moet worden als een gedraging van de tweede categorie als bedoeld in artikel 9, aanhef en onder 2, van de Verordening.
De uitnodiging van 19 november 2012 vermeldt dat aansluitend aan de bedrijfspresentatie met betrekking tot de functie van verkeersregelaar voor de geïnteresseerde kandidaten een speedmeet met de werkgever zal plaatsvinden. Appellant is om die reden verzocht een recent CV en een geldig identiteitsbewijs mee te nemen naar de bijeenkomst. Gelet hierop was de bijeenkomst op 4 december 2012 meer dan een louter informatieve bijeenkomst. Zoals de gemachtigde ter zitting heeft toegelicht dient de speedmeet gezien te worden als een informeel sollicitatiegesprek en was de mogelijkheid dat appellant zou doorstromen naar de functie van verkeersregelaar reëel. Onder deze omstandigheden kan de afwezigheid van appellant bij de bijeenkomst niet aangemerkt worden als het niet verschijnen op een uitnodiging als bedoeld in artikel 9, aanhef en onder 2, van de Verordening. De Commissie heeft de afwezigheid van appellant bij de bijeenkomst terecht aangemerkt als een gedraging die de arbeidsinschakeling belemmert. Dit is een gedraging van de derde categorie, waarbij een verlaging hoort van 50% van de bijstandsnorm gedurende een maand.
4.6.
Aan appellant is eerder bij besluit van 14 november 2012, een maatregel opgelegd. Bij uitspraak van heden, nr. 14/3097 WWB heeft de Raad bepaald dat de bijstand van appellant met ingang van 1 december 2012 wordt verlaagd met 20% gedurende één maand, waarmee de maatregelwaardige gedragingen op 15 en 16 oktober 2012 zijn aangemerkt als een gedraging van de tweede categorie. De gedraging van appellant op 4 december 2012 is ten opzichte van de eerdere maatregelwaardige gedragingen een gedraging die in de hogere, namelijk de derde categorie valt. Volgens de in 4.3 geciteerde beleidsvoorschriften is ook sprake van recidive als de belanghebbende zich opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van een hogere categorie. Dit betekent dat de hoogte van de maatregel moet worden verdubbeld. De Commissie heeft de bijstand van appellant over de periode van 1 december 2012 tot 1 januari 2012 terecht verminderd met 100%. In wat appellant heeft aangevoerd bestaat geen grond voor het oordeel dat deze maatregel, gelet op de ernst van de gedraging, de mate waarin appellant de gedraging kan worden verweten en de persoonlijke omstandigheden waarin hij verkeert, dient te worden gematigd.
4.7.
Wat in 4.4 tot en met 4.6 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2016.
(getekend) A.M. Overbeeke
(getekend) M. Zwart

HD