In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda, waarbij een maatregel werd opgelegd wegens ongeoorloofde afwezigheid bij een leerwerktraject. Appellant ontving sinds 16 februari 2012 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en was verplicht deel te nemen aan een leerwerktraject. Op 15 en 16 oktober 2012 werd appellant ongeoorloofd afwezig geacht, wat leidde tot een verlaging van zijn bijstandsuitkering met 50% voor de duur van een maand. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond.
In hoger beroep betwist appellant de verwijtbaarheid van zijn afwezigheid en stelt dat de Commissie haar beslissing op onzorgvuldig onderzoek heeft gebaseerd. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de Commissie ten onrechte een maatregel van de derde categorie heeft opgelegd, aangezien de afwezigheid niet kan worden aangemerkt als bewust belemmeren van arbeidsinschakeling. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en herroept het besluit van de Commissie, waarbij de verlaging van de bijstand wordt vastgesteld op 20% voor de duur van één maand. Tevens wordt de Commissie veroordeeld in de proceskosten van appellant.