ECLI:NL:CRVB:2016:3062

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 augustus 2016
Publicatiedatum
16 augustus 2016
Zaaknummer
15/7253 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na beoordeling geschiktheid voor eigen werk als operator

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant, die als operator werkte. Appellant meldde zich ziek op 5 maart 2014 met psychische klachten, terwijl hij op dat moment een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet. Na een aantal bezoeken aan een verzekeringsarts, werd appellant per 13 januari 2015 geschikt geacht voor zijn eigen werk. Het Uwv beëindigde daarop zijn ziekengeld per dezelfde datum. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Gelderland verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat alle klachten van appellant op een deugdelijke manier waren betrokken bij de medische besluitvorming.

In hoger beroep voerde appellant aan dat de beslissing van het Uwv niet op een zorgvuldig onderzoek was gebaseerd, omdat de verzekeringsarts geen medisch dossier had opgevraagd. Het Uwv stelde echter dat er in hoger beroep geen nieuwe gronden waren ingediend die eerder niet waren behandeld. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant op 13 januari 2015 in staat moest worden geacht zijn eigen werk te verrichten. De Raad concludeerde dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat er geen aanwijzingen waren dat de beperkingen van appellant niet goed waren ingeschat. De gronden van het beroep waren een herhaling van eerdere argumenten en er waren geen nieuwe medische stukken ingediend die de beperkingen van appellant anders zouden onderbouwen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door voorzitter E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van griffier G.J. van Gendt, en werd openbaar uitgesproken op 10 augustus 2016.

Uitspraak

15/7253 ZW
Datum uitspraak: 10 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
22 oktober 2015, 15/1617 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. Arabaci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2016. Appellant is verschenen bij zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als operator voor 31 uur per week. Zijn dienstverband is in maart 2013 beëindigd. Appellant heeft zich op 5 maart 2014 ziek gemeld met psychische klachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
1.2.
Appellante is enkele malen gezien door een verzekeringsarts. Op 6 januari 2015 heeft appellant ook het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant per
13 januari 2015 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid van operator. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 7 januari 2015 vastgesteld dat appellant per 13 januari 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 4 maart 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 maart 2015 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat alle naar voren gebrachte klachten op een deugdelijke en kenbare wijze zijn betrokken bij de medische besluitvorming. Er is door de verzekeringsartsen rekening gehouden met de informatie van de huisarts en psycholoog dat er sprake is van een depressie en een angststoornis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven dat er een discrepantie bestaat tussen de door de psycholoog gepresenteerde klachten en de feitelijke gedragingen van appellant. De rechtbank acht de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gegeven toelichting voldoende en is van oordeel dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant op 13 januari 2015 geschikt is voor zijn eigen werk. Er is geen reden een deskundige te benoemen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangegeven dat de beslissing van 4 maart 2015 niet is gebaseerd op een zorgvuldig onderzoek omdat de verzekeringsarts geen medisch dossier had. Ten onrechte heeft de verzekeringsarts geen medische stukken opgevraagd bij de huisarts of andere instanties. Bovendien kon appellant zich tijdens het spreekuur niet goed verwoorden door zijn psychische beperkingen. Daar is geen rekening mee gehouden.
3.2.
Het Uwv heeft in het verweerschrift aangegeven dat er in hoger beroep geen gronden zijn ingediend waar eerder in de procedure geen rekening mee is gehouden. Verzocht wordt de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant op 13 januari 2015 in staat moest worden geacht zijn eigen werk als operator te verrichten. Het onderzoek door de verzekeringsartsen is zorgvuldig geweest. Er zijn geen aanwijzingen voor het standpunt dat zij de beperkingen van appellant niet goed hebben ingeschat of beperkingen over het hoofd hebben gezien. Appellant is aangewezen op werk zonder hoge werk- of tijdsdruk in een rustige omgeving. Appellant kan niet ’s nachts werken. Het eigen werk voldoet hier aan. De gronden van het beroep zijn een herhaling van hetgeen in bezwaar en beroep naar voren is gebracht en appellant heeft geen medische stukken ingebracht waaruit blijkt dat hij meer of anders beperkt is dan is aangenomen.
5. De overwegingen in 4.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter, in tegenwoordigheid van
G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2016.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) G.J. van Gendt

TM