ECLI:NL:CRVB:2016:306

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2016
Publicatiedatum
27 januari 2016
Zaaknummer
14/6860 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep na overlijden appellante zonder erfgenamen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die op 5 februari 2015 is overleden. De appellante had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 12 november 2014. Na het overlijden van appellante hebben zich echter geen erfgenamen gemeld die de erfenis wilden aanvaarden of het hoger beroep wilden voortzetten. De kinderen van appellante hebben de erfenis bij akte van 18 februari 2015 verworpen.

De Raad heeft in overeenstemming met artikel 8:26, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, aangekondigd dat het onderzoek ter zitting zou plaatsvinden op 7 december 2015, maar dit is uitgesteld tot 14 december 2015. Tijdens de zitting op 14 december 2015 is niemand van de zijde van appellante verschenen, terwijl het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven zich liet vertegenwoordigen door mr. J.L.J. Martens.

De Centrale Raad van Beroep overweegt dat door het overlijden van appellante haar belang bij de voortzetting van het geding is komen te vervallen. Er zijn geen erfgenamen die het geding willen voortzetten, en ook na de aankondiging in de Staatscourant hebben zich geen belanghebbenden gemeld. Daarom heeft de Raad besloten het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier, en is openbaar uitgesproken op 26 januari 2016.

Uitspraak

14/6860 WWB
Datum uitspraak: 26 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
12 november 2014, 14/1933 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante is op 5 februari 2015 overleden.
De kinderen van appellante hebben de erfenis bij akte van 18 februari 2015 verworpen.
De Raad heeft, gelet op het bepaalde in artikel 8:26, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, in de Staatscourant van 6 november 2015 aangekondigd dat het onderzoek ter zitting zal plaatsvinden op 7 december 2015.
Het onderzoek ter zitting is uitgesteld tot 14 december 2015.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2015. Van de zijde van appellante is niemand verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.L.J. Martens.

OVERWEGINGEN

1. Door het overlijden van appellante op 5 februari 2015 is haar belang bij de voortzetting van het geding komen te vervallen.
2. Niet is gebleken van erfgenamen die appellante als partij in het onderhavige geding zijn opgevolgd en het geding zouden willen voortzetten. Ook na de aankondiging in de Staatscourant hebben zich geen belanghebbenden gemeld met het verzoek als partij aan het geding deel te mogen nemen.
3. Uit wat onder 1 en 2 is overwogen volgt dat het processuele belang aan de beoordeling van het hoger beroep is komen te ontvallen. Het hoger beroep zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2016.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD