ECLI:NL:CRVB:2016:306
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep na overlijden appellante zonder erfgenamen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die op 5 februari 2015 is overleden. De appellante had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 12 november 2014. Na het overlijden van appellante hebben zich echter geen erfgenamen gemeld die de erfenis wilden aanvaarden of het hoger beroep wilden voortzetten. De kinderen van appellante hebben de erfenis bij akte van 18 februari 2015 verworpen.
De Raad heeft in overeenstemming met artikel 8:26, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, aangekondigd dat het onderzoek ter zitting zou plaatsvinden op 7 december 2015, maar dit is uitgesteld tot 14 december 2015. Tijdens de zitting op 14 december 2015 is niemand van de zijde van appellante verschenen, terwijl het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven zich liet vertegenwoordigen door mr. J.L.J. Martens.
De Centrale Raad van Beroep overweegt dat door het overlijden van appellante haar belang bij de voortzetting van het geding is komen te vervallen. Er zijn geen erfgenamen die het geding willen voortzetten, en ook na de aankondiging in de Staatscourant hebben zich geen belanghebbenden gemeld. Daarom heeft de Raad besloten het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier, en is openbaar uitgesproken op 26 januari 2016.