In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord Nederland, waarin de arbeidsongeschiktheid van appellant werd beoordeeld in het kader van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Appellant had eerder een WGA-uitkering ontvangen, maar het Uwv stelde dat zijn arbeidsongeschiktheid op de datum in geding, 5 november 2012, geen duurzaam karakter had. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling van het Uwv correct was, waarbij werd vastgesteld dat de functionele mogelijkheden van appellant op lange termijn wezenlijk zouden toenemen. Appellant had geen medische informatie overgelegd die deze constatering kon weerleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen grond was voor een IVA-uitkering op de datum in geding. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.488,- bedroegen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 12 augustus 2016.