ECLI:NL:CRVB:2016:3043
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Disciplinaire ontslag wegens plichtsverzuim door verboden wapenbezit door politieambtenaar
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland, waarin de disciplinaire straf van ontslag van een politieambtenaar werd bevestigd. De appellant, die sinds 16 november 1991 in dienst was van de Nationale Politie, had gedurende enkele jaren een gaspistool met schietbeker, een schietpen en munitie in zijn bezit, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie (WWM). De korpschef van politie had hem op basis van plichtsverzuim ontslagen, wat de rechtbank in eerste instantie bevestigde.
De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de opgelegde disciplinaire straf van ontslag niet onevenredig is aan het gepleegde plichtsverzuim. De appellant had erkend dat hij de verboden wapens in zijn bezit had, maar stelde dat hij niet wist dat het gaspistool verboden was. De Raad oordeelt dat hij geacht wordt te weten dat het voorhanden hebben van het pistool in strijd is met de wet. De korpschef was bevoegd om disciplinaire maatregelen te nemen, en de ernst van de gedragingen rechtvaardigt de beslissing tot ontslag.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat de financiële gevolgen van het ontslag en de lange staat van dienst van de appellant niet voldoende zijn om de disciplinaire maatregel als onevenredig te beschouwen. De subsidiaire ontslaggrond behoeft geen verdere bespreking, aangezien de primaire grond voor ontslag al is vastgesteld. De uitspraak wordt openbaar uitgesproken op 11 augustus 2016.