ECLI:NL:CRVB:2016:3022

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 augustus 2016
Publicatiedatum
10 augustus 2016
Zaaknummer
14/6337 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond verklaarde. Appellante had op 29 juli 2013 een aanvraag om bijstand ingediend op grond van de Wet werk en bijstand. Het college verzocht appellante om aanvullende gegevens, maar na het niet tijdig aanleveren van deze gegevens, werd de aanvraag op 19 september 2013 niet in behandeling genomen. Appellante stelde dat zij op 13 augustus 2013 alle gevraagde gegevens had ingeleverd, maar het college was van mening dat de aanvraag niet volledig was. De rechtbank bevestigde het besluit van het college, waarop appellante in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op de volledigheid van haar ingeleverde gegevens, vooral na de ontvangst van een brief waarin zij werd gewezen op het ontbreken van informatie. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

14/6337 WWB
Datum uitspraak: 9 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
10 oktober 2014, 14/1876 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. ir. G.A.S. Maduro BA, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2016. Namens appellante is verschenen mr. Maduro. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R. Duivenvoorde.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft zich op 29 juli 2013 gemeld voor het doen van een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand. Zij heeft de aanvraag op 1 augustus 2013 ingediend.
1.2.
Bij brief van 1 augustus 2013 heeft een klantmanager, werkzaam bij de gemeente Rotterdam, appellante verzocht voor 13 augustus 2013 nadere, op een bijlage (bijlage) vermelde gegevens te verstrekken, waaronder bewijzen van huurbetalingen en gegevens met betrekking tot haar vermogen. Op 13 augustus 2013 heeft appellante een aantal van de in de brief van 1 augustus 2013 gevraagde gegevens ingeleverd. Bij brief van 19 augustus 2013 heeft het college, onder verwijzing naar de brief van 1 augustus 2013, opnieuw gevraagd dezelfde nadere gegevens te verstrekken, ditmaal uiterlijk op 28 augustus 2013. Daarbij heeft het college appellante er op gewezen dat dit een hersteltermijn betreft als bedoeld in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellante heeft op deze brief niet gereageerd.
1.3.
Bij besluit van 19 september 2013 heeft het college de aanvraag van appellante met toepassing van artikel 4:5 van de Awb niet in behandeling genomen op de grond dat zij niet volledig heeft gereageerd op het verzoek gegevens in te leveren en dat het college hierdoor de aanvraag niet kan beoordelen.
1.4.
Bij besluit van 10 februari 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 19 september 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2,
tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Appellante heeft aangevoerd dat zij op 13 augustus 2013 alle gevraagde gegevens heeft ingeleverd. Daarbij beroept zij zich op het afschrift van de bijlage dat zij meekreeg nadat zij op die dag een aantal gegevens had ingeleverd. De medewerker van de gemeente Rotterdam had daarop de aantekening geplaatst: “Compleet ingeleverd”. Appellante meent daaraan het vertrouwen te kunnen ontlenen dat het college over alle van belang zijnde gegevens beschikte.
4.3.
Hier kan in het midden blijven of appellante aan dat afschrift enig vertrouwen mocht ontlenen. Na ontvangst van de brief van 19 augustus 2013, waarbij appellante in de gelegenheid werd gesteld haar verzuim te herstellen, kon haar redelijkerwijs duidelijk zijn dat het college hoe dan ook niet over alle benodigde gegevens beschikte. Appellante kon er gelet daarop niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat het college over alle voor de beoordeling van de aanvraag van belang zijnde gegevens beschikte. Voor zover appellante heeft bedoeld te betwisten dat zij de brief van 19 augustus 2013 heeft ontvangen, is de rechtbank daar terecht aan voorbijgegaan. Appellante heeft slechts gesteld dat zij zich niet kan herinneren die brief te hebben gehad. Daarmee heeft zij de ontvangst van de brief niet gemotiveerd betwist.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut als voorzitter en A. Stehouwer en
P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2016.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD