ECLI:NL:CRVB:2016:3012

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 augustus 2016
Publicatiedatum
10 augustus 2016
Zaaknummer
16/4053 PW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak met betrekking tot kostendelersnorm

In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.A.H. van Huijgevoort, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had op 17 maart 2016 het beroep van verzoekster tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg ongegrond verklaard. Dit besluit betrof de toepassing van de kostendelersnorm, waardoor de bijstandsuitkering van verzoekster was verlaagd tot € 687,59 per maand. Verzoekster ontving bijstand op basis van de Participatiewet en woonde samen met haar meerderjarige zoon.

Verzoekster heeft in hoger beroep verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij van mening was dat de kostendelersnorm ten onrechte was toegepast. De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster geen spoedeisend belang kon aantonen dat een voorlopige voorziening rechtvaardigde. Er was geen bewijs dat verzoekster in een onomkeerbare situatie verkeerde, zoals een dreigende uithuisplaatsing of afsluiting van nutsvoorzieningen.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen, en heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan op 9 augustus 2016, en de voorzieningenrechter heeft de beslissing in het openbaar uitgesproken. Er zijn geen proceskosten aan de zijde van verzoekster toegewezen.

Uitspraak

16/4053 PW-VV
Datum uitspraak: 9 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft mr. R.A.H. van Huijgevoort, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 maart 2016, 15/7310 (aangevallen uitspraak).
Tevens heeft mr. Van Huijgevoort namens verzoekster een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Verzoekster ontvangt bijstand naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk op grond van de Participatiewet. Zij heeft haar hoofdverblijf in dezelfde woning als haar meerderjarige zoon.
1.2.
Bij besluit van 6 juli 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 oktober 2015 (bestreden besluit), heeft het college met ingang van 1 juli 2015 toepassing gegeven aan de kostendelersnorm. In dit verband is de bijstand van verzoekster verlaagd tot een bedrag van
€ 687,59 per maand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van verzoekster tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Verzoekster heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Tevens heeft zij verzocht de naar haar mening ten onrechte toegepaste kostendelersnorm te schorsen en haar bij wijze van voorlopige voorziening bijstand toe te kennen naar de norm voor een alleenstaande, wat neerkomt op 70% van de gehuwdennorm.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
De behandeling van de hoofdzaak vindt plaats op de zitting van 30 augustus 2016. De beantwoording van de vraag of sprake is van onverwijlde spoed spitst zich in dit geval daarom toe op de vraag of sprake is van een spoedeisend belang dat ertoe noopt dat nog voor de behandeling van de hoofdzaak uitspraak wordt gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening.
4.3.
Verzoekster heeft een bijstandsuitkering. Uit een door haar opgesteld financieel overzicht volgt dat toepassing van de kostendelersnorm leidt tot een situatie waarin haar vaste lasten hoger zijn dan haar inkomsten. Nog daargelaten wat van dit overzicht zij, heeft verzoekster gesteld noch met concrete en verifieerbare stukken onderbouwd dat in haar geval sprake is van bijvoorbeeld een toenemende schuldenlast, een dreigende uithuisplaatsing of afsluiting van water, gas of elektriciteit. Het is de voorzieningenrechter daarom niet gebleken dat nu of in de periode tot aan de uitspraak in de hoofdzaak - in beginsel zes weken na de
zittingsdatum - een onomkeerbare situatie dreigt te ontstaan die aanleiding geeft tot het treffen van een voorlopige voorziening.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat bij dit verzoek een spoedeisend belang als bedoeld in
artikel 8:81 van de Awb ontbreekt. Aldus bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
4.5.
Het verzoek is gelet op 4.1 tot en met 4.4 kennelijk ongegrond, zodat de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb buiten zitting uitspraak zal doen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2016.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD