Uitspraak
OVERWEGINGEN
€ 687,59 per maand.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.A.H. van Huijgevoort, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had op 17 maart 2016 het beroep van verzoekster tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg ongegrond verklaard. Dit besluit betrof de toepassing van de kostendelersnorm, waardoor de bijstandsuitkering van verzoekster was verlaagd tot € 687,59 per maand. Verzoekster ontving bijstand op basis van de Participatiewet en woonde samen met haar meerderjarige zoon.
Verzoekster heeft in hoger beroep verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij van mening was dat de kostendelersnorm ten onrechte was toegepast. De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster geen spoedeisend belang kon aantonen dat een voorlopige voorziening rechtvaardigde. Er was geen bewijs dat verzoekster in een onomkeerbare situatie verkeerde, zoals een dreigende uithuisplaatsing of afsluiting van nutsvoorzieningen.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen, en heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan op 9 augustus 2016, en de voorzieningenrechter heeft de beslissing in het openbaar uitgesproken. Er zijn geen proceskosten aan de zijde van verzoekster toegewezen.