ECLI:NL:RBZWB:2016:1839

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 maart 2016
Publicatiedatum
29 maart 2016
Zaaknummer
AWB 15_7310
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de kostendelersnorm in bijstandsuitkering en bewijsvoering van commerciële huurovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die met haar zoon in één woning woont, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 8 oktober 2015, waarbij haar bijstandsuitkering werd gewijzigd op grond van de Participatiewet, specifiek de toepassing van de kostendelersnorm. Eiseres stelde dat haar zoon een commerciële huurovereenkomst had met de verhuurder, maar kon dit niet voldoende onderbouwen met bewijsstukken zoals betalingsbewijzen van de huur. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat de woonsituatie per 1 januari 2015 was veranderd en dat haar zoon daadwerkelijk huur betaalde. De rechtbank concludeerde dat de kostendelersnorm terecht was toegepast en verklaarde het beroep ongegrond.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres en haar zoon al geruime tijd op hetzelfde adres wonen en dat er geen objectieve en verifieerbare documenten zijn overgelegd die de stelling van eiseres ondersteunen. De verklaringen van de verhuurder en de zoon werden als onvoldoende beschouwd, vooral omdat de zoon in eerdere aanvragen om bijstand had verklaard geen woonlasten te hebben. De rechtbank benadrukte dat het aan de uitkeringsgerechtigde is om aan te tonen dat voldaan wordt aan de voorwaarden voor uitzondering op de kostendelersnorm. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/7310 PW

uitspraak van 17 maart 2016 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. R.A.H. van Huijgevoort,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 8 oktober 2015 (bestreden besluit) van het college inzake de wijziging van haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet.
Eiseres heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 4 februari 2016 heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en bepaald dat de uitkering betaald moet worden zonder toepassing van de kostendelersnorm. Deze uitspraak is bekend onder nummer BRE 15/8267 PW.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 26 februari 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Sangster.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres ontvangt een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Zij staat met meerdere personen in dezelfde woning ingeschreven.
Het college heeft onderzoek gedaan naar de vraag of op eiseres de kostendelersnorm van toepassing is.
Bij besluit van 6 juli 2015 (primair besluit) heeft het college aan eiseres meegedeeld dat zij wordt aangemerkt als kostendeler en dat haar recht op bijstand per 1 juli 2015 € 687,59 per maand bedraagt. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij bestreden besluit zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
2. Eiseres heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat er geen sprake is van samenwoning met haar zoon. Het gehele pand aan de [adres] wordt gehuurd door [bedrijfsnaam] ( [naam verhuurder] ). [naam verhuurder] verhuurt afzonderlijke kamers aan eiseres en haar zoon. Beiden hebben afzonderlijke commerciële huurovereenkomsten. Eiseres is van mening dat de kostendelersnorm niet op haar van toepassing is. Ter onderbouwing van haar stelling heeft eiseres huurovereenkomsten en een verklaring van de directeur en aandeelhouder van [naam verhuurder] overgelegd.
3. Op grond van artikel 22a, eerste lid, van de Participatiewet, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, is de norm per kalendermaand voor de belanghebbende, indien de belanghebbende met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:
Hierbij staat:
• A voor het totaal aantal meerderjarige personen dat in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft; en
• B voor de rekennorm.
Op grond van artikel 22a, vierde lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, worden tot personen, bedoeld in het eerste lid, niet gerekend de persoon, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van belanghebbende, die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als verhuurder, huurder, onderverhuurder, onderhuurder, kostgever of kostganger in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft,
Op grond van artikel 22a, vierde lid, aanhef en onder c, van de Participatiewet, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, worden tot de personen, bedoeld in het eerste lid, niet gerekend de persoon die op basis van een schriftelijke overeenkomst met een derde, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft, mits hij de overeenkomst heeft met dezelfde persoon als met wie de belanghebbende een schriftelijke overeenkomst heeft, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger.
Op grond van artikel 22a, vijfde lid, van de Participatiewet, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, legt de belanghebbende op verzoek van het college de schriftelijke overeenkomst, bedoeld in het vierde lid, onderdeel b of onderdeel c, over en toont hij de betaling van de commerciële huurprijs aan door het overleggen van de bewijzen van betaling.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Als twee of meer personen op hetzelfde adres hun hoofdverblijf hebben, is in beginsel de kostendelersnorm van toepassing. Dit is alleen anders als een van de uitzonderingssituaties zoals genoemd in artikel 22a, vierde lid, (in dit geval aanhef en onder c) van de Participatiewet zich voordoet. Nu het hier gaat om een uitzondering op de hoofdregel is het aan de uitkeringsgerechtigde om aan te tonen dat voldaan wordt aan de voorwaarden gesteld in artikel 22a, vierde lid, van de Participatiewet.
In geschil is uitsluitend of de zoon van eiseres een commerciële huurovereenkomst heeft met een derde. Ter onderbouwing van haar stelling dat hiervan sprake is, heeft eiseres de huurovereenkomst van haar zoon overgelegd en verklaringen namens de verhuurder en van haar zoon.
De rechtbank stelt vast dat eiseres en haar zoon al geruime tijd woonachtig zijn op hetzelfde adres. Ter zitting is door eiseres erkend dat haar zoon tot 1 januari 2015 bij haar inwoonde. Eiseres heeft gesteld dat de situatie per 1 januari 2015 is veranderd en dat haar zoon vanaf die datum zelf een huurovereenkomst heeft. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat haar zoon niet meer bij haar inwoont omdat de situatie onhoudbaar was geworden. Eiseres is dezelfde woonruimte blijven huren als voorheen. Haar zoon heeft een afzonderlijke kamer in de woning en kan gebruik maken van de keuken, toilet en badkamer.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de woonsituatie per 1 januari 2015 is veranderd. Voor zover de woonsituatie tussen eiseres en haar zoon onhoudbaar is geworden, ligt het niet voor de hand dat beiden in hetzelfde pand blijven wonen en gezamenlijk het toilet, de keuken en de badkamer delen. Niet is gebleken dat er feitelijk iets aan de woonsituatie is veranderd. De verhuurder en de zoon hebben weliswaar verklaard dat de zoon een kamer huurt voor € 325,-- per maand, maar betalingsbewijzen daarvan ontbreken. Er zijn geen kwitanties en bankafschriften overgelegd. In de verklaring namens de verhuurder wordt gesteld dat er 4 maal per bank is betaald en dat er 8 maal per kas is betaald. Het moet derhalve mogelijk zijn om bankafschriften over te leggen. Ten aanzien van de kasbetalingen heeft eiseres ter zitting gesteld dat zij één keer in de maand naar de advocaat van de verhuurder in Frankrijk gaat en dat zij dan haar huur contant betaalt. Als haar zoon de huur nog niet per bank heeft betaald, betaalt zij ook zijn huur contant aan deze advocaat. De rechtbank stelt vast dat deze stelling niet wordt onderbouwd aan de hand van objectieve en verifieerbare documenten en gaat om die reden aan deze stelling voorbij.
Verder vindt de rechtbank van belang dat de zoon, in het kader van zijn eigen aanvraag om bijstand, gedateerd 26 maart 2015, heeft verklaard dat hij geen woonlasten heeft. In een verzoek om kwijtschelding van gemeentelijke belastingen gedateerd 2 april 2015 heeft de zoon verklaard bij zijn moeder in te wonen en geen eigen inkomen meer te hebben. Uit de aanvraag om bijstand blijkt verder dat de zoon geen spaartegoeden heeft. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de enkele verklaringen van de verhuurder en de zoon van eiser onvoldoende zijn om aan te nemen dat er daadwerkelijk huur is betaald.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet heeft aangetoond dat haar zoon een commerciële huurovereenkomst met een derde heeft. Niet is gebleken van de uitzonderingssituatie van artikel 22a, vierde lid, aanhef en onder c van de Participatiewet. Het college heeft dan ook op goede gronden de kostendelersnorm op de uitkering van eiseres toegepast.
5. De door het college eerst ter zitting naar voren gebrachte stelling dat ook betwist wordt dat eiseres zelf een commerciële huurovereenkomst heeft, zal de rechtbank, wegens strijd met de beginselen van behoorlijke procesorde, buiten beschouwing laten.
6. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.H. Hamburger, voorzitter, en mr. F.P.J. Schoonen en mr. V.E.H.G. Visser, leden, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.