ECLI:NL:CRVB:2016:3007
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering studiefinanciering op basis van woonadres
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van studiefinanciering aan appellant, die volgens de minister niet op zijn basisregistratie personen (brp)-adres woonde. Appellant was van 16 maart 2012 tot 3 maart 2014 ingeschreven op een adres waar hij samen met vier andere personen stond ingeschreven. De minister had appellant studiefinanciering toegekend op basis van de Wet studiefinanciering 2000, berekend naar de norm voor uitwonende studenten. Echter, na een huisbezoek op 19 februari 2014 door controleurs van de minister, werd vastgesteld dat appellant niet op het brp-adres woonde. Een verklaring van [X.], een bewoner van het brp-adres, bevestigde dit, wat leidde tot de herziening van de studiefinanciering en de terugvordering van € 4.454,42.
Appellant ging in beroep tegen het besluit van de minister, maar de rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de bevindingen van het onderzoek voldoende feitelijke grondslag boden voor de conclusie dat appellant niet op zijn brp-adres woonde. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de verklaring van [X.] onvoldoende was en dat er meer onderzoek gedaan had moeten worden. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de verklaring van [X.] voldoende was om de herziening en terugvordering te rechtvaardigen. De Raad oordeelde dat de financiële gevolgen voor appellant geen reden waren om de hardheidsclausule toe te passen, aangezien de wetgever expliciet had gekozen voor de eis dat studenten feitelijk op hun brp-adres moeten wonen om recht te hebben op een uitwonendenbeurs. De uitspraak werd gedaan op 10 augustus 2016.