ECLI:NL:CRVB:2016:3002

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 augustus 2016
Publicatiedatum
10 augustus 2016
Zaaknummer
15/53 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ziekengeld op basis van geschiktheid voor arbeid na ziekte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van ziekengeld aan appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die als commercieel medewerker binnendienst werkte, had zich op 14 januari 2013 ziek gemeld vanwege rugklachten en psychische klachten, en later ook darmklachten. Het Uwv had appellant per 16 augustus 2013 geschikt verklaard voor zijn arbeid, wat leidde tot de beëindiging van zijn ziekengeld. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn klachten en voerde aan dat zijn gezondheidssituatie niet goed was beoordeeld. De Raad oordeelde dat het Uwv de gezondheidssituatie van appellant niet had onderschat en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellant per 16 augustus 2013 geschikt was voor zijn arbeid. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd.

Uitspraak

15/53 ZW
Datum uitspraak: 10 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 december 2014, 13/7347 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Klootwijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. P. Gulickx, kantoorgenoot van mr. Klootwijk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Partijen hebben toestemming verleend tot het achterwege laten van een nadere zitting. Daarna heeft de Raad het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als commercieel medewerker binnendienst voor 40 uur per week. Zijn dienstverband is op 30 juni 2010 beëindigd. Appellant heeft zich op 14 januari 2013 ziek gemeld met rugklachten en psychische klachten. Vanaf juli 2013 heeft appellant (opnieuw) ook wisselende darmklachten. Toen appellant zich ziek meldde ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
Op 20 juni 2013 heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft verbetering van de klachten bij appellant vastgesteld en overwogen dat bij een normaal beloop per 15 augustus 2013 belastbaarheid in de maatgevende arbeid mogelijk was. Hij heeft appellant per 15 augustus 2013 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van commercieel medewerker binnendienst Appellant is op 15 augustus 2013 nogmaals op het spreekuur van de verzekeringsarts geweest, waarbij hij toenemende rugklachten heeft vermeld en tevens melding heeft gemaakt van hevige darmklachten in
juli 2013. Op basis van het medisch onderzoek heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat appellant geschikt is voor de maatgevende arbeid. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van
15 augustus 2013 vastgesteld dat appellant per 16 augustus 2013 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
4 november 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 oktober 2013 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het werk als commercieel medewerker binnendienst als
“zijn arbeid” in de zin van artikel 19 van de Ziektewet (ZW) moet worden aangemerkt. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsartsen waren op de hoogte van de klachten van appellant. De verzekeringsartsen hebben voldoende gemotiveerd waarom zij van mening zijn dat appellant geschikt is om zijn eigen arbeid te verrichten. Er is uitvoerig gereageerd op de gronden van het beroep. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het Uwv op goede gronden de ZW-uitkering van appellant heeft beëindigd per 16 augustus 2013 omdat appellant per die datum weer geschikt was voor zijn arbeid.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij darm-, rug- en psychische klachten heeft. Hierbij heeft hij vermeld welke behandelingen en medicatie hij krijgt. Hij voelt zich niet serieus genomen door het Uwv. Appellant is niet in staat tot het verrichten van arbeid. Vooral de darmklachten zijn niet goed beoordeeld. Appellant lijdt aan recidiverende diverticulitis. Tijdens een periode van opvlamming van de ziekte kan hij niet werken. Op de datum in geding (16 augustus 2013) had appellant een afspraak bij de huisarts wegens een darmontsteking. Uit het feit dat de MDL-arts J.J.M. van Gulick niet direct een operatieve ingreep heeft geadviseerd, betekent niet dat appellant op de datum in geding en de daarop volgende periode niet arbeidsongeschikt zou zijn. Er is eerst gekeken of er verbetering zou optreden met medicatie, rust en dieetvoorschriften.
3.2.
Het Uwv handhaaft het standpunt dat appellant op 16 augustus 2013 in staat was zijn eigen werk te verrichten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep was op de hoogte van de klachten en beperkingen die diverticulitis met zich meebrengt. Er zullen zeker perioden zijn geweest waarin appellant wegens hevige buikpijn niet kon werken, maar nergens blijkt uit hoeveel periodes dat zijn. Uit de poliklinische afspraken blijkt dat er vanaf augustus 2013 zeven maanden een klachtenpatroon is geweest, dat rechtvaardigde dat afgezien werd van een operatieve ingreep. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid, worden onderschreven.
4.3.
De verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep waren op de hoogte van de klachten van appellant. Zij hebben appellant onderzocht en in hun rapporten van
16 augustus 2013 en 29 oktober 2013 inzichtelijk vermeld waarom zij appellant op
16 augustus 2013 in staat achten zijn eigen werk als commercieel medewerker binnendienst te verrichten. De darmklachten van appellant zijn onderkend als voortvloeiend uit een serieuze aandoening. In het rapport van 16 augustus 2013 heeft de verzekeringsarts vermeld dat appellant heeft genoemd half juli ernstige buikklachten te hebben gehad, maar dat de pijnklachten waren afgenomen. Uit dat rapport komen met name actuele rugklachten naar voren. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 oktober 2010, dat is opgemaakt na de hoorzitting en na nader medisch onderzoek, is vermeld dat de darmklachten met medicatie redelijk onder controle zijn, maar periodiek opspelen.
4.4.
De Raad heeft appellant in de gelegenheid gesteld een verklaring van de huisarts over te leggen die appellants stelling dat hij op 16 augustus 2013 bij de huisarts is geweest wegens een darmontsteking, te bevestigen. Uit de journaalregels van de huisarts blijkt dat appellant op 13 augustus 2013 de huisarts heeft bezocht voor een gesprek over de bij hem aanwezige diverticulitis, dat hij terug gaat naar de internist en dan de optie van een operatie bespreekt. Van het bezoek van appellant aan de huisarts op 16 augustus 2013 staat slechts vermeld dat de arts van het Uwv appellant in staat acht te werken. Hieruit kan de Raad niet opmaken dat er op dat moment sprake was van een hevige aanval als aanleiding voor dat bezoek die hem belemmerden om zijn arbeid te verrichten. Ook in het enkele dagen daarna op
26 augustus 2013 ingediende bezwaarschrift rept appellant niet over een concrete verergering van de darmklachten maar wijst hij in meer algemene zin op de behandelingen voor zijn
rug-, darm- en psychische klachten
4.5.
Appellant heeft nadere gegevens van zijn MDL-arts ingezonden, die heeft vermeld dat bij appellant in 2013 de diagnose recidiverende diverticulitis is gesteld, en dat appellant met die diagnose beperkt werd in zijn functioneren. Volgens die arts gold dit ook op 16 augustus 2016. In reactie daarop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van
5 februari 2016 inzichtelijk gemotiveerd dat uit de informatie van de huisarts, het rapport van de verzekeringsarts van 16 augustus 2016 en de gegevens over het beloop van de darmproblematiek blijkt dat er steeds poliklinische controles zijn geweest en dat in april 2014 een toename in ernst van de klachten zich voordoet, die heeft geleid tot een operatieve ingreep. Gelet op deze gegevens wordt geoordeeld dat de informatie over 16 augustus 2013 van de MDL-arts, die appellant voor het eerst heeft gezien op 23 augustus 2013, niet de betekenis kan krijgen die appellant daaraan toegekend wenst te krijgen.
4.6.
Uit de gegevens over de verschillende aandoeningen van appellant is de Raad niet gebleken dat het Uwv zijn gezondheidssituatie heeft onderschat. Conclusie moet zijn dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het Uwv appellant per 16 augustus 2013 terecht geschikt heeft verklaard voor zijn arbeid en hem terecht ziekengeld per die datum heeft geweigerd.
4.7.
Het verzoek van appellant aan de Raad een onafhankelijke deskundige te benoemen wordt niet ingewilligd. De daartoe noodzakelijke twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel ontbreekt.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.7 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
10 augustus 2016.
(getekend) J.S. van der Kolk
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

NK