ECLI:NL:CRVB:2016:2994

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 augustus 2016
Publicatiedatum
10 augustus 2016
Zaaknummer
15/2109 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na psychische klachten

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die zich op 29 september 2010 ziek meldde vanuit een situatie waarin hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde op 18 september 2012 om appellant per 26 september 2012 een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Dit besluit werd in hoogste instantie bevestigd door de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2015. Appellant meldde zich opnieuw ziek op 6 februari 2014 en ontving een ZW-uitkering. Na een bezoek aan een verzekeringsarts op 23 april 2014, die concludeerde dat appellant in staat was om de eerder geselecteerde functies te vervullen, werd appellant per 28 april 2014 weer geschikt geacht voor werk.

Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 april 2014 ongegrond op 5 juni 2014. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, waarbij werd overwogen dat de psychische klachten van appellant, waaronder een obsessief compulsieve stoornis, voldoende waren meegenomen in de eerdere WIA-beoordeling. Appellant stelde in hoger beroep dat zijn klachten waren toegenomen, maar de Raad oordeelde dat hij niet had aangetoond dat het Uwv zijn beperkingen had onderschat. De diagnose van de obsessief compulsieve stoornis werd door zowel de behandelende sector als het Uwv onderschreven.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat appellant meer beperkingen had dan eerder vastgesteld. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen proceskostenveroordeling nodig was. De uitspraak werd openbaar gedaan op 10 augustus 2016.

Uitspraak

15/2109 ZW
Datum uitspraak: 10 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
18 februari 2015, 14/3552 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Stap, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nog een medische verklaring ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2016. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft zich, vanuit een situatie dat hij uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, op 29 september 2010 ziek gemeld. Bij besluit van
18 september 2012 heeft het Uwv geweigerd aan appellant per datum einde wachttijd, zijnde 26 september 2012, uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA) toe te kennen. Het besluit is tot in hoogste instantie in stand gebleven (CRVB 12 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2317).
1.2.
Op 6 februari 2014 heeft appellant zich wederom vanuit een WW-situatie ziek gemeld. Terzake van die ziekmelding is aan appellant uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) verstrekt. Op 23 april 2014 heeft appellant het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. In zijn rapport van dezelfde datum komt hij tot de conclusie dat appellant is staat is de eerder in het kader van de Wet WIA geselecteerde functies te vervullen. Op grond van dat rapport heeft het Uwv appellant bij besluit van 25 april 2014 appellant per 28 april 2014 weer geschikt geacht zijn werk te verrichten.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 5 juni 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 april 2014 ongegrond verklaard. Aan dat besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 juni 2014 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat met de bij appellant geconstateerde obsessief compulsieve stoornis en de daaruit voortvloeiende beperkingen rekening is gehouden bij de eerdere WIA-beoordeling. Appellant heeft niet aangetoond dat hij op de in geding zijnde datum ernstiger beperkingen had dan destijds zijn aangenomen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn psychische klachten wel degelijk zijn toegenomen sinds de WIA-beoordeling. Appellant is onder behandeling bij het AMC. Hij gebruikt medicijnen en heeft ernstige slaapklachten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.1.
De Raad komt tot het volgende oordeel.
4.2.
Uit de in hoger beroep overgelegde brief van i-psy van 3 mei 2016 blijkt dat appellant nog steeds onder behandeling is, nu bij i-psy. Ook blijkt daaruit dat appellant, evenals tijdens eerdere behandelingen, niet altijd bereid is de voorgestelde therapie te volgen. De door i-psy gestelde diagnose, obsessief compulsieve stoornis, is dezelfde als door eerdere behandelaars is vastgesteld. Deze diagnose wordt ook door het Uwv onderschreven.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat appellant niet heeft aangetoond dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat, wordt onderschreven. Uitgaande van de diagnose obsessief compulsieve stoornis zijn in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 23 augustus 2012 beperkingen opgenomen. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 juni 2014, alsmede in de latere rapporten van 24 juni 2014 en 29 april 2015, is afdoende gemotiveerd, onder meeweging van de informatie uit de behandelend sector, dat er geen wijzigingen zijn in de gezondheidssituatie van appellant, en er daarom ook geen aanleiding is meer beperkingen aan te nemen.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van J.C. Borman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2016.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) J.C. Borman

UM