ECLI:NL:CRVB:2016:2994
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na psychische klachten
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die zich op 29 september 2010 ziek meldde vanuit een situatie waarin hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde op 18 september 2012 om appellant per 26 september 2012 een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Dit besluit werd in hoogste instantie bevestigd door de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2015. Appellant meldde zich opnieuw ziek op 6 februari 2014 en ontving een ZW-uitkering. Na een bezoek aan een verzekeringsarts op 23 april 2014, die concludeerde dat appellant in staat was om de eerder geselecteerde functies te vervullen, werd appellant per 28 april 2014 weer geschikt geacht voor werk.
Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 april 2014 ongegrond op 5 juni 2014. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, waarbij werd overwogen dat de psychische klachten van appellant, waaronder een obsessief compulsieve stoornis, voldoende waren meegenomen in de eerdere WIA-beoordeling. Appellant stelde in hoger beroep dat zijn klachten waren toegenomen, maar de Raad oordeelde dat hij niet had aangetoond dat het Uwv zijn beperkingen had onderschat. De diagnose van de obsessief compulsieve stoornis werd door zowel de behandelende sector als het Uwv onderschreven.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat appellant meer beperkingen had dan eerder vastgesteld. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen proceskostenveroordeling nodig was. De uitspraak werd openbaar gedaan op 10 augustus 2016.