ECLI:NL:CRVB:2016:2991

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 augustus 2016
Publicatiedatum
10 augustus 2016
Zaaknummer
14/6604 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag arbeidsongeschiktheidsuitkering door het Uwv wegens onvoldoende onderbouwing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in Marokko woont, had een aanvraag ingediend voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering, gebaseerd op werkzaamheden die hij in Nederland had verricht van 1973 tot 1981. Echter, de appellant heeft niet voldoende bewijs geleverd om zijn aanvraag te onderbouwen. Hij heeft niet aangegeven wanneer hij ziek is geworden en heeft geen medische stukken overgelegd ter ondersteuning van zijn verzoek. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze gegevens ook niet in zijn administratie kunnen vinden. Hierdoor heeft het Uwv terecht besloten om de aanvraag niet verder in behandeling te nemen.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv niet-ontvankelijk verklaard, omdat de appellant het griffierecht niet had betaald. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de rechtbank dit niet had mogen doen, aangezien de appellant had aangegeven dat hij geen financiële middelen had om het griffierecht te betalen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij hij de zaak zonder terugwijzing heeft afgedaan. De Raad concludeerde dat de appellant onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn aanvraag en dat het Uwv terecht had gehandeld door de aanvraag niet verder te behandelen.

Uitspraak

14/6604 ZW
Datum uitspraak: 10 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
5 november 2014, 14/3352 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (Marokko) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Apellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 9 april 2015 heeft de Raad appellant bericht dat vooralsnog van de heffing van griffierecht wordt afgezien.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2016. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij een in de Duitse taal geschreven brief van 20 november 2011 heeft appellant gesteld dat hij in het verleden in Nederland heeft gewerkt en daar ziek is geworden. De brief strekt er kennelijk toe hem een arbeidsongeschiktheidsuitkering toe te kennen. Bij een in de Franse taal geschreven brief van 14 december 2012 heeft het Uwv appellant bericht dat op basis van de beschikbare informatie geen uitkering kan worden toegekend. Appellant wordt verzocht nadere stukken in te dienen, onder meer inzake zijn arbeidsverleden.
1.2.
In maart en oktober 2013 heeft appellant het Uwv nader schriftelijk bericht. Bij brief van 8 november 2013 heeft het Uwv appellant bericht nog steeds onvoldoende informatie te hebben, en wederom om bewijsstukken verzocht. In december 2013 heeft appellant een brief met nadere stukken ingezonden.
1.3.
Bij besluit van 23 december 2013 heeft het Uwv beslist de aanvraag van appellant niet verder in behandeling te nemen, omdat het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 25 april 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 23 december 2013 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant het griffierecht niet betaald heeft, en niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan het achterwege laten van betaling van het griffierecht verschoonbaar is te achten.
3.1.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld, wederom aanvoerend dat hij in Nederland heeft gewerkt en in Nederland ziek is geworden.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.1.
De Raad komt tot het volgende oordeel.
4.2.
Primair dient de vraag te worden beantwoord of de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Deze vraag wordt ontkennend beantwoord. Appellant heeft meermalen, zowel in eerste aanleg, bijvoorbeeld bij brieven van 22 augustus 2014 en 29 september 2014, als in hoger beroep, aangegeven het griffierecht niet te kunnen betalen. Nu appellant geen enkele directe financiële band met Nederland heeft, is die stelling niet op voorhand ongeloofwaardig. Niet gebleken is dat de rechtbank enig onderzoek heeft verricht naar deze stelling van appellant. Onder deze omstandigheden had de rechtbank niet tot niet-ontvankelijkheid mogen oordelen. De aangevallen uitspraak kan daarom niet in stand blijven.
4.3.
Onder toepassing van artikel 8:116 van de Algemene wet bestuursrecht zal de Raad de zaak zonder terugwijzing afdoen, aangezien deze geen nadere behandeling door de rechtbank behoeft.
4.4.
In het bestreden besluit heeft het Uwv terecht overwogen dat appellant, ondanks daartoe nadrukkelijk strekkend verzoek, zijn aanvraag onvoldoende heeft onderbouwd. Uit de door appellant ingediende stukken kan worden opgemaakt dat appellant verzoekt om een arbeidsongeschiktheidsuitkering, gebaseerd op in het verleden (1973 tot 1981) in Nederland verrichte werkzaamheden. Appellant heeft echter niet aangegeven en aangetoond wanneer hij ziek is geworden, hoe zijn arbeidsverleden in Nederland is verlopen, en evenmin zijn verzoek met medische stukken onderbouwd. Het Uwv heeft deze gegevens ook niet in zijn eigen administratie kunnen vinden. Onder deze omstandigheden heeft het Uwv terecht van zijn bevoegdheid om de aanvraag niet verder in behandeling te nemen gebruik kunnen maken. Het beroep tegen het bestreden besluit zal derhalve ongegrond worden verklaard.
5. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 25 april 2014 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van J.C. Borman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2016.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) J.C. Borman

UM

DÉCISION

La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale),
statue:
- Annulera la décision contestée;
- Déclare l’appel de la décision le 25 avril 2014 non fondé
Par conséquent, décidée par E.W. Akkerman .en présence en qualité de greffier J.C. Borman, ainsi que prononcée en public, 10 âout 2016.