1.6.Bij besluit van 29 oktober 2013 is dit recht op kinderbijslag beëindigd met ingang van het eerste kwartaal van 2014 omdat appellante geen verblijfstitel meer heeft op grond waarvan recht op kinderbijslag bestaat. Dit besluit is gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van
[datum] 2014 (bestreden besluit).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep is namens appellante aangevoerd dat in artikel 6 van de AKW in verbinding met artikel 10 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (KB 746) een verboden onderscheid naar verblijfsstatus wordt gemaakt als bedoeld in artikel 14 van het Europees Verdrag inzake de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in verbinding met artikel 1 van het Eerste Protocol bij dit verdrag. Appellante doelt daarbij op het onderscheid dat wordt gemaakt tussen personen die in procedure zijn en niet uitzetbaar krachtens de wet, zoals in het geval van appellante tijdens de bezwaarprocedure tegen de intrekking van de verblijfsvergunning, en personen die in procedure zijn en niet uitzetbaar zijn krachtens beleid van de staatssecretaris/IND, zoals in haar geval tijdens de beroepsprocedure tegen de intrekking van de verblijfsvergunning. Dit onderscheid rechtvaardigt niet een ontneming van eigendom, zoals deze in dat laatste geval heeft plaatsgevonden door de intrekking van de uitkering. In dat kader heeft appellante betoogd dat pas tot intrekking van een uitkering mag worden overgegaan als een rechter zich in de vreemdelingrechtelijke procedure heeft uitgelaten over de rechtmatigheid van het besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning. Appellante acht hierbij van belang dat in ieder geval tot de uitspraak van die rechter ten minste een adequate levensstandaard moet worden geboden. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellante onder meer gewezen op de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 28 juli 2011, Diouf,
C-69/10, van 24 juni 2015, H.T., C-373/13 en van 18 december 2014, Abdida, C-562/13 en op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van
15 januari 2009, nr. 28261/06, Cosic tegen Kroatië.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.In artikel 6, tweede lid, van de AKW is bepaald dat niet verzekerd is voor de AKW de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.1.2.Artikel 10 van KB 746 luidt:
1. Verzekerd op grond van de volksverzekeringen is de in Nederland wonende vreemdeling die na rechtmatig in Nederland verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onder a tot en met e , of l, van de Vreemdelingenwet 2000:
a. voor de beëindiging van dit verblijf een aanvraag heeft ingediend om voortgezette toelating; of
b. binnen de termijn, genoemd in artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, of, buiten die termijn, ingeval artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht toepassing heeft gevonden, bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft ingesteld tegen intrekking van de toelating in de zin van artikel 8, onder a tot en met e, of l, van de Vreemdelingenwet 2000.
2. De verzekering op grond van het eerste lid eindigt zodra:
a. onherroepelijk op de aanvraag, het bezwaar of het beroep is beslist; of
b. de uitzetting van de vreemdeling is gelast, tenzij die uitzetting op grond van de Vreemdelingenwet 2000 of op grond van een rechterlijke beslissing achterwege dient te blijven.
4.1.3.Artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw luidt:
De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist.
4.1.4.Gelet op artikel 73 van de Vw 2000 wordt behoudens uitzonderingen de werking van het besluit tot afwijzing van de aanvraag of de intrekking van de verblijfsvergunning regulier opgeschort totdat de termijn voor het maken van bezwaar of het instellen van administratief beroep is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, totdat op het bezwaar of administratief beroep is beslist. Dit betekent dat dan de uitzetting van de vreemdeling achterwege blijft. De vreemdeling heeft dus hangende het eerste rechtsmiddel tegen die besluiten rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000. Als eenmaal op het bezwaar of administratief beroep is beslist, dient op grond van deze bepaling de uitzetting van de vreemdeling niet meer achterwege te blijven, zodat de vreemdeling op dat moment geen rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000 meer heeft. Het instellen van beroep of hoger beroep heeft niet dezelfde werking.