ECLI:NL:CRVB:2016:2975

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 augustus 2016
Publicatiedatum
5 augustus 2016
Zaaknummer
14/5225 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA en de geschiktheid van functies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag over de afwijzing van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. A.L.M. van Rookhuizen, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat geen recht op uitkering is vastgesteld, omdat betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om de medische grondslag van het besluit te betwijfelen. Betrokkene stelde echter dat er ten onrechte geen medische urenbeperking was aangenomen, terwijl het Uwv van mening was dat de functie van keukenverkoper geschikt was voor betrokkene. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de beperkingen van betrokkene in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voldoende waren onderbouwd. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat de functie van keukenverkoper niet geschikt was, omdat onvoldoende was gemotiveerd waarom deze functie binnen de vastgestelde belastbaarheid van betrokkene viel. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, met uitzondering van de opdracht aan het Uwv om een nieuw besluit te nemen, en legde de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van betrokkene.

Uitspraak

14/5225 WIA, 14/5265 WIA
Datum uitspraak: 5 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
6 augustus 2014, 14/1608 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. A.L.M. van Rookhuizen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft eveneens hoger beroep ingesteld.
Partijen hebben een verweerschrift ingediend. Het Uwv heeft nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2016. De zaken zijn gevoegd behandeld met de zaak 14/5226 WSW. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door
mr. J.H. Voorn. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M.W. Beers. In de WSW zaak wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 14 mei 2013 vastgesteld dat voor betrokkene geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat zij met ingang van
7 juni 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Het bezwaar van betrokkene tegen dit besluit is bij besluit van 22 januari 2014
(bestreden besluit), onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat betrokkene door de verzekeringsarts lichamelijk is onderzocht en dat deze arts dossieronderzoek heeft verricht. De verzekeringsarts had ook de beschikking over de door betrokkene overgelegde brief van de behandelend klinisch geneticus. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naast dat hij het dossier heeft bestudeerd, de hoorzitting bijgewoond, betrokkene onderzocht en informatie opgevraagd bij de behandelend revalidatie arts van betrokkene. Evenmin heeft de rechtbank aanknopingspunten gezien dat het medisch oordeel niet juist is. De rechtbank overweegt daarbij dat bij betrokkene beperkingen voor het verrichten van arbeid bestaan op het locomotore vlak met betrekking tot gewrichtsbelastende activiteiten en daarnaast op het energetische vlak met betrekking tot te zware fysieke beperkingen in het algemeen. Deze beperkingen zijn vermeld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 april 2013. De verzekeringsarts geeft in zijn rapport te kennen dat er binnen de beoordelingscriteria van de WIA geen dwingende medische redenen zijn om naast deze beperkingen tevens een urenbeperking aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dat oordeel bevestigd. Daarbij heeft die arts gesteld dat wat betreft de noodzaak tot een urenbeperking niet de thuissituatie bepalend is maar dat bij verzekeringsgeneeskundig onderzoek wordt uitgegaan van werk dat overbelasting voorkomt. De FML voorziet daarin. De rechtbank heeft vastgesteld op grond van de stukken dat de rustbehoefte van betrokkene eruit bestaat dat zij gedurende een werkdag in elk geval na elk half uur kort dient te pauzeren. Voor een verdergaande rustbehoefte heeft de rechtbank geen aanknopingspunten in het dossier gezien. Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv ten onrechte de functie van keukenverkoper voor betrokkene geschikt heeft geacht, omdat die functie – gelet op de functie-/taakomschrijving – qua belasting niet past binnen de door de verzekeringsartsen en de behandelend artsen vastgestelde belastbaarheid van betrokkene. Onvoldoende is gemotiveerd waarom die functie toch voor betrokkene geschikt is. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende functies resteren, te weten twee functies om de schatting op te baseren. Het bestreden besluit is derhalve op onvoldoende arbeidskundige grondslag gebaseerd en komt daarmee in strijd met artikel 7:12, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht. Om die reden is het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen en tevens te beslissen op het verzoek om schadevergoeding. Tevens heeft de rechtbank het Uwv opgedragen proceskosten en griffierecht te vergoeden.
3.1.
Het hoger beroep van betrokkene is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Samengevat heeft betrokkene gesteld dat er – zowel in verband met het energetische als preventieve aspect – ten onrechte geen medische urenbeperking is aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep motiveert ook onvoldoende waarom die urenbeperking niet aan de orde is, terwijl hij aanneemt dat betrokkene een notoire “overbelaster” is. Niet duidelijk is hoe bij de geduide functies verwezenlijkt kan worden dat betrokkene na elk half uur werken rust kan nemen. De beperkingen zijn derhalve met de FML ernstig onderschat.
3.2.
Het hoger beroep van het Uwv is gericht tegen de overweging van de rechtbank dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de functie van keukenverkoper geschikt is. Gelet op die overweging is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een motiveringsgebrek, hetgeen zich niet verhoudt met het eindoordeel dat de functie van keukenverkoper niet geschikt is en in plaats daarvan een andere functie moet worden geduid. Anders dan de rechtbank is het Uwv van mening dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 3 januari 2014 inzichtelijk en gemotiveerd heeft weergegeven waarom die functie geschikt is voor betrokkene. Subsidiair stelt het Uwv zich op het standpunt dat – voor zover de functie van keukenverkoper niet passend is – blijkens het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 20 oktober 2014 in de plaats daarvan een andere functie geduid kan worden, te weten die van beginnend boekhouder (SBC-code 315040). Daarmee blijft het vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage gelijk.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5. Hoger beroep van betrokkene (14/5225 WIA)
5.1.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit.
5.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen voor onzorgvuldig te houden. De verzekeringsarts heeft kennisgenomen van de (medische) stukken waaronder informatie van de behandelend sector en heeft betrokkene op het spreekuur van 15 april 2013 zowel lichamelijk als psychisch onderzocht. De verzekeringsarts heeft vervolgens op basis van bevindingen uit eigen onderzoek vastgesteld dat er beperkingen zijn in het locomotore vlak met betrekking tot gewrichtsbelastende activiteiten en daarnaast in het energetische vlak met betrekking tot te zware fysieke inspanning in het algemeen. De verzekeringsarts heeft bij het licht van de beoordelingscriteria van de Wet WIA geen medische noodzaak aanwezig geacht om naast de in de FML opgenomen beperkingen voor het verrichten van arbeid een urenbeperking aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft betrokkene eveneens onderzocht en op basis van dossieronderzoek, informatie van de behandelend revalidatiearts en zijn eigen bevindingen de conclusies van de verzekeringsarts onderschreven. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog opgemerkt dat overbelasting kan worden voorkomen indien betrokkene na elk half uur een moment, twee á drie minuten, afstand kan nemen. Wanneer het werk dat afstand nemen toelaat is ook naar het oordeel van die verzekeringsarts een urenbeperking per dag of per week niet opportuun. Anders dan betrokkene stelt, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat met de op de datum in geding, 7 juni 2013, bestaande beperkingen van betrokkene in de FML van
15 april 2013 voldoende rekening is gehouden. De overwegingen van de rechtbank terzake van de vastgestelde beperkingen worden derhalve volledig onderschreven en overgenomen.
5.3.
De Raad ziet dan ook geen aanknopingspunten voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige.
5.4.
Wat het arbeidskundige aspect van de schatting betreft overweegt de Raad als volgt. In haar rapport van 3 januari 2014, in hoger beroep aangevuld met een rapport van
20 oktober 2014 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep twee van de oorspronkelijke functies, te weten werkmeester sociale werkplaats (SBC-code 461060) en schadecorrespondent (SBC-code 516080), met inachtneming van, de in de FML vermelde beperkingen voor betrokkene wel geschikt geacht. Alhoewel de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep blijkens haar rapport van 20 oktober 2010 anders dan de rechtbank van mening is dat ook de functie keukenverkoper (SBC-code 517061) voor betrokkene geschikt moet worden geacht heeft zij in dat rapport ook de functie beginnend boekhouder (SBC-code 3155040) aan de schatting ten grondslag gelegd. Uitgaande van de juistheid van de FML is met die nadere onderbouwing de schatting overeenkomstig vaste rechtspraak (uitspraak
11 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4900) in hoger beroep alsnog voorzien van een toereikende arbeidskundige grondslag. De arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben in de “Resultaat functiebeoordeling” en in hun rapporten op toereikende wijze gemotiveerd waarom de belasting in bedoelde functies ook in aanmerking genomen de daarbij vermelde signaleringen de belastbaarheid van betrokkene niet overschrijdt.
5.5.
Het hoger beroep van betrokkene slaagt derhalve niet.
6. Hoger beroep van het Uwv (14/5265 WIA)
6.1.
Anders dan het Uwv is de Raad van oordeel dat de rechtbank onder 6.4 tot en met 6.6 van de aangevallen uitspraak in voldoende mate en zorgvuldig uiteenzet waarom zij de geschiktheid van de functie van keukenverkoper onvoldoende gemotiveerd acht. Terecht stelt de rechtbank dat de belasting in die functie – gegeven ook de functieomschrijving – niet past binnen de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde belastbaarheid van betrokkene. De rechtbank wijst er daarbij terecht op dat onvoldoende is onderbouwd dat ook in de functie keukenverkoper voldoende gelegenheid is om de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep medisch noodzakelijk geachte rustpauzes in te lassen. Gelet op de werkomschrijving en aard van de functie keukenverkoper doet een dergelijke rustgelegenheid zich bij die functie niet voor, althans niet gedurende alle soorten werkzaamheden die de functie omvat. Hierbij wordt opgemerkt dat het anders dan het Uwv ter zitting stelt in dit geval niet gaat om het af en toe kunnen vertreden of verzitten maar om het daadwerkelijk nemen van een rustpauze. Onder verwijzing naar hetgeen onder 5.4 is overwogen behoeft de subsidiare grond verder geen bespreking.
7. Gelet op hetgeen onder 5.1 tot en met 6.1 is vermeld slaagt noch het hoger van betrokken noch dat van het Uwv. Dit leidt er toe dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, behoudens voor zover de rechtbank daarbij het Uwv een opdracht heeft gegeven. Nu het hoger beroep van betrokkene faalt en het bestreden besluit in hoger beroep alsnog van een voldoende draagkrachtige motivering is voorzien worden de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten en dient het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade te worden afgewezen. Ook het hoger beroep van het Uwv slaagt niet, wat er toe leidt dat van het Uwv een griffierecht moet worden geheven.
8. Zoals onder 7 vermeld is eerst in hoger beroep het bestreden besluit voorzien van een voldoende draagkrachtige motivering. Daarom bestaat er aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene. Deze kosten worden begroot op € 992,- in voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,
  • bevestigt de aangevallen uitspraak, behoudens voor zover daarbij aan het Uwv een opdracht is gegeven tot het nemen van een nieuw besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
  • bepaalt dat het Uwv aan betrokkene het betaalde griffierecht van in totaal € 122,- vergoedt;
  • bepaalt dat van het Uwv een griffierecht van € 493,- wordt geheven;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 992,-;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en E.E.V. Lenos en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2016.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) N. Veenstra
GdJ