In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A Motia, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem met ingang van 22 juli 2013 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toekende, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de beschikbare objectief-medische gegevens geen aanleiding gaven om aan de belastbaarheid van appellant te twijfelen.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat zijn psychische en lichamelijke klachten verdergaande beperkingen met zich meebrachten dan het Uwv had aangenomen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep met betrekking tot de belastbaarheid van appellant, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), juist waren. De Raad bevestigde dat de door het Uwv geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant en dat de belasting in deze functies de belastbaarheid van appellant niet overschreed.
De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.960,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische gegevens en de rol van de verzekeringsarts in de beoordeling van de belastbaarheid van een appellant in het kader van de Wet WIA.