ECLI:NL:CRVB:2016:2968

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 augustus 2016
Publicatiedatum
4 augustus 2016
Zaaknummer
15/2212 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een appellante met rugklachten en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellante, die als productiemedewerkster werkte, had zich op 12 september 2011 ziek gemeld vanwege lage rugklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde dat zij per 9 september 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat zij per 27 januari 2014 geschikt was voor bepaalde functies. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd.

In hoger beroep voerde appellante aan dat haar belastbaarheid onjuist was ingeschat en dat er meer lichamelijke en psychische beperkingen waren dan door het Uwv erkend. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de door appellante ingediende medische stukken geen aanleiding gaven om het standpunt van het Uwv te wijzigen. De Raad bevestigde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de uitslag daarvan niet onjuist was. De Raad concludeerde dat appellante, ondanks haar rugklachten en psychische klachten, in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

15/2212 ZW
Datum uitspraak: 3 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
17 februari 2015, 14/3454 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. Deldjou-Fard, advocaat, hoger beroep ingesteld en, deels nog niet bekende, medische stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op de ingezonden medische stukken.
Daarna heeft appellante in een brief haar situatie uiteengezet en nog een aantal medische stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Deldjou-Fard. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als productiemedewerkster in seizoenswerk bij een bloembollenbedrijf in een voltijds dienstverband toen zij zich op 12 september 2011 ziek meldde wegens lage rugklachten met uitstraling naar haar rechterbeen. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van
9 september 2013 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat appellante per 9 september 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante werd met haar beperkingen in staat geacht functies als productiemedewerker (samenstellen van producten), inpakker (handmatig), snackbereider (handmatig), machinebediende inpak-/verpakkingsindustrie en samensteller kunststof en rubberindustrie te vervullen. Appellante heeft zich op 17 december 2013 ziek gemeld wegens dezelfde lage rugklachten. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
1.2.
Op 22 januari 2014 heeft zij het spreekuur bezocht van een bedrijfsarts. Deze arts heeft appellante per 27 januari 2014 geschikt geacht voor de in het kader van de Wet WIA geselecteerde functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 22 januari 2014 vastgesteld dat appellante per 27 januari 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 26 maart 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 maart 2014 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek zorgvuldig geweest. Ook is geen aanleiding gezien om de uitslag van het medisch onderzoek als onjuist aan te merken.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het onderzoek naar haar belastbaarheid onzorgvuldig is geweest en dat haar belastbaarheid is overschat. Er hadden meer lichamelijke beperkingen als gevolg van haar rugklachten moeten worden aangenomen en psychisch gezien acht appellante zich meer beperkt dan door de verzekeringsartsen is vastgesteld. Verder heeft appellante gesteld dat zij niet in staat is de in kader van de Wet WIA geselecteerde functies te verrichten, omdat zij op de datum die nu in geding is meer beperkingen heeft. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft appellante gewezen op de inhoud van de door haar in hoger beroep ingezonden medische stukken.
3.2.
Het Uwv heeft in de door appellante in hoger beroep ingezonden medische stukken geen aanleiding gevonden voor het innemen van een ander standpunt dan is neergelegd in het bestreden besluit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 27 juli 2015 uiteengezet dat de in hoger beroep ingezonden medische stukken, deels bekende gegevens bevatten en voor het overige geen betrekking hebben op de datum in geding. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de Wet WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die aan hem zijn voorgehouden bij de laatste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
4.2.
Appellante lijdt aan serieuze rugklachten. Al in september 2011 was duidelijk dat de rugklachten werden veroorzaakt door een spondylolisthesis op het niveau L5-S1 (laag in de rug) en dat ook sprake was van een wortelkanaalstenose. Wegens de angst van appellante voor verlamming, heeft een operatie pas op 26 november 2014 plaats gevonden. Daarnaast hebben zich bij appellante spanningsklachten ontwikkeld, samenhangend met haar gezondheidsklachten, maar ook met een moeilijke thuissituatie.
4.3.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de uitslag van het medisch onderzoek onjuist is. Ook de gronden waarop dat oordeel berust worden onderschreven. Naar aanleiding van de in hoger beroep ingezonden medische stukken wordt het volgende overwogen.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 27 juli 2015 uiteengezet waarom de door appellante met haar hogerberoepsschrift meegezonden medische stukken geen aanleiding geven voor wijziging van haar standpunt dat appellante per 27 januari 2014 niet langer ongeschikt is voor haar arbeid. Dit standpunt en de motivering daarvan worden gevolgd. De brieven van de fysiotherapeut van 11 mei 2015 en van PsyQ van 12 mei 2015 bevatten geen bevindingen bij onderzoek in de periode die in dit geding van belang is. De brief van de orthopedisch chirurg van 13 mei 2015 bevat geen nieuwe gegevens. De beschreven afwijkingen waren al eerder bekend en met die afwijkingen is in de beoordeling die nu in geding is rekening gehouden. De brief van de huisarts levert evenmin nieuwe medische gegevens op die van belang zijn in de huidige procedure. Twee andere brieven van PsyQ waren al bekend en de brief van Rivierduinen heeft geen betrekking op appellante.
4.5.
De kort voor de zitting ingezonden medische stukken waren al bekend, of hebben betrekking op een datum (ver) na 27 januari 2014. De inhoud van deze stukken heeft niet geleid tot twijfel aan de juistheid van het bestreden besluit. Appellante had op de datum in geding (en heeft) serieuze rugklachten en psychische klachten. De gemotiveerde inschatting van de artsen van het Uwv dat appellante ondanks die klachten toch haar arbeid kan doen is te volgen, nu er geen andere medische informatie aanwezig is die voor twijfel aan die inschatting kan zorgen. Om die reden wordt het verzoek om appellante te laten onderzoeken door een deskundige afgewezen. De lijdensdruk van appellante is zwaar, omdat niet alleen sprake is van gezondheidsproblemen, maar ook van diverse andere problemen in de thuissituatie, waarmee in het kader van een beoordeling van het recht op ziekengeld geen rekening kan worden gehouden.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter, in tegenwoordigheid van
M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2016.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) M.S.E.S. Umans

UM