In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 12 mei 2015 haar beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Landgraaf ongegrond verklaarde. Het college had appellante bij besluiten van 10 en 18 juli 2013 hulp bij het huishouden toegekend in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Appellante stelde dat zij meer hulp nodig had vanwege haar smetvrees, maar het college en later de rechtbank oordeelden dat de toegekende uren voldoende waren. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen medische informatie had overgelegd die haar stelling onderbouwde dat zij meer hulp nodig had. De Raad benadrukte dat het college voldoende rekening had gehouden met de medische situatie van appellante en dat de hoogte van het pgb-tarief adequaat was onderbouwd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de eerdere uitspraak bevestigd moest worden.