Uitspraak
10 april 2015, 14/7563 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
15/8067 ZW zijn ter zitting gevoegd behandeld. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de zaken gesplitst en wordt in de onderhavige zaak afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
23 mei 2014 geschikt heeft geacht voor haar laatst verrichte arbeid van financieel administratief medewerkster. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 22 mei 2014 vastgesteld dat appellante per 23 mei 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 7 juli 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 juli 2014 ten grondslag.
4.2. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv op zorgvuldige wijze is verricht. Appellante is op het spreekuur van 22 mei 2014 door een arts onderzocht. Deze arts was bekend met de al eerder bestaande psychische klachten en de zwaarlijvigheid die tot knieklachten heeft geleid en waarvoor appellante op de wachtlijst is geplaatst voor een maagverkleining. Bij het onderzoek werd geen evidente psychopathologie geconstateerd en was sprake van een goede concentratie en aandacht. Tevens kan appellante in haar werk voldoende vertreden als zij ongemakken ondervindt bij het langer achtereen zitten. De arts concludeerde vervolgens dat het ziekteproces dusdanig is verbeterd dat appellante voldoende belastbaar is om weer in de maatgevende arbeid te hervatten.
2 juni en 23 juni 2014 sprake was van psychosociale problematiek met klachten van somberheid. Het bestaan van een depressieve stoornis op dat moment, valt uit de aantekeningen van de huisarts niet af te leiden. De informatie van de GGZ ziet op de medische toestand rond begin december 2014 en heeft met betrekking tot de datum hier in geding geen toegevoegde waarde. De in beroep ingebrachte medische informatie is dan ook niet strijdig met het eerder ingenomen standpunt, en onderschrijft dit eerder. Dit geldt evenzeer voor het rapport van psychiater Hondius van 13 januari 2015 waarin de actuele status van appellante wordt beschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 26 februari 2015 betoogd dat uit deze informatie immers in mei 2014 niet blijkt van het bestaan van een dusdanig invaliderende psychische toestand dat dit niet te verenigen is met het verrichten van werkzaamheden in de maatgevende arbeid. Uit het vorenstaande is niet gebleken dat de huisarts rond de datum in geding een beredeneerd afwijkend standpunt heeft gehad met betrekking tot de medische gezondheidstoestand van appellante. Hieruit volgt dat voor het opvragen van informatie door de verzekeringsartsen van het Uwv bij de huisarts, geen aanleiding bestond.
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2016.