ECLI:NL:CRVB:2016:2953

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 augustus 2016
Publicatiedatum
3 augustus 2016
Zaaknummer
14/6599 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening studiefinanciering op basis van controleursrapport

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, vertegenwoordigd door mr. K. Aslan, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dat de studiefinanciering van de appellant per januari 2012 had herzien. De minister had vastgesteld dat de appellant niet op het adres stond ingeschreven waar hij beweerde te wonen, en had een bedrag van € 4.431,48 teruggevorderd dat te veel was betaald aan studiefinanciering. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Raad onderschrijft dit oordeel.

De Raad oordeelt dat de argumenten van de appellant in hoger beroep voornamelijk herhalingen zijn van eerder aangevoerde punten en dat er geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten zijn gepresenteerd. De Raad bevestigt dat het rapport van de controleurs voldoende feitelijke grondslag bood voor de herziening van de studiefinanciering. De appellant had aangevoerd dat er onjuistheden in het rapport stonden en dat hij geen huissleutel nodig had omdat er altijd iemand thuis was op het adres. De Raad oordeelt echter dat de argumenten van de appellant niet overtuigend genoeg zijn om de conclusies van het rapport te weerleggen.

De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de appellant niet als thuiswonende student kan worden aangemerkt, en bevestigt de aangevallen uitspraak zonder veroordeling in proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

14/6599 WSF
Datum uitspraak: 3 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
16 oktober 2014, 14/3384 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. Aslan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Aslan. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. K.F. Hofstee.

OVERWEGINGEN

1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellant tegen het besluit van 14 maart 2014 (bestreden besluit) waarbij de minister, beslissend op bezwaar, zijn besluit van 14 december 2013 heeft gehandhaafd. Bij dat besluit heeft de minister de vanaf januari 2012 aan appellant toegekende studiefinanciering herzien, in die zin dat appellant vanaf die datum als thuiswonende studerende is aangemerkt. Het aan appellant over januari 2012 tot en met november 2013 te veel betaalde bedrag van € 4.431,48 is daarbij van hem teruggevorderd. Aan het bestreden besluit is ten grondslag gelegd dat appellant niet woont op het adres [adres] te [woonplaats] , waarop hij vanaf 8 september 2011 in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (gba) staat ingeschreven.
2. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat in de aangevallen uitspraak ten onrechte geen aandacht is besteed aan een aantal aspecten. Zo heeft appellant geen huissleutel van het gba-adres nodig, omdat er op dat adres altijd iemand thuis is. Dat was – anders dan in het rapport van de controleurs is vermeld – ook het geval op 18 november 2013 toen de controleurs een eerste bezoek aan het gba-adres hebben gebracht. Appellant heeft gewezen op de in beroep overgelegde verklaring van de buurvrouw die de controleurs op verzoek van de schoonzus van appellant tijdens dit bezoek te woord heeft gestaan. Ten onrechte heeft de rechtbank dit gegeven niet bij haar beoordeling betrokken. Appellant slaapt op een van de slaapbanken in de woonkamer omdat hij wegens ruimtegebrek geen andere keuze heeft. In het rapport van de controleurs staan diverse onjuistheden en onzorgvuldigheden over appellants kleding, zijn persoonlijke verzorgingsartikelen en schoenen. Ten onrechte is in het rapport gesteld dat er slechts twee brieven, van de telefoonprovider en de school, aan appellant gericht waren, terwijl op de foto ook een brief van een zorgverzekeraar voor appellant staat. Onjuist is ook het standpunt dat er geen studiemateriaal van appellant is aangetroffen, omdat het studiemateriaal door de opleiding meestal in digitale vorm wordt aangeboden en zich in appellants rugzak, die niet bekeken is, ook studiemateriaal bevond. Appellant heeft verwezen naar een verklaring van W. Nijenhuis van de Faculteit IT & Design van de Haagse Hogeschool over het beperkte gebruik van studieboeken.
3. De Raad oordeelt als volgt.
3.1.
Wat appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht vormt in essentie een herhaling van wat hij in beroep bij de rechtbank naar voren heeft gebracht. Wezenlijk nieuwe gezichtspunten zijn niet aangevoerd. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank, en op hoofdlijnen de daartoe gegeven overwegingen, die hebben geleid tot de conclusie dat het door de controleurs opgemaakte rapport van 19 november 2013 de minister voldoende feitelijke grondslag bood voor de herziening en dat wat appellant daar tegenin heeft gebracht onvoldoende is om de conclusies uit het rapport te weerleggen.
3.2.1.
Hieraan wordt toegevoegd dat in het midden kan worden gelaten of appellant met zijn stelling over het bezoek van de controleurs op 18 november 2013 en de daarbij gevoegde verklaring van de buurvrouw van het gba-adres voldoende en overtuigend de melding van de twee controleurs heeft weersproken dat zij bij hun eerste bezoek niemand thuis hebben getroffen. Zelfs als van de juistheid van die stelling en die verklaring zou worden uitgegaan, dan nog blijft volstrekt ongeloofwaardig dat een student die stelt al ruim twee jaar te wonen op een bepaald adres van de woning op dat adres nog nooit een eigen sleutel heeft bezeten.
3.2.2.
In het bijzonder wordt voorts gewezen op het feit dat nauwelijks tot geen persoonlijke (verzorgings)spullen, kleding, recente post, administratie en studiemateriaal die tot appellant zijn te herleiden werden aangetroffen op het gba-adres, dat appellant geen eigen slaapkamer met eigen inrichting heeft en dat appellant voorts geen huurovereenkomst heeft gesloten dan wel huurbetalingen heeft verricht. De overweging van de rechtbank, dat het slapen op een slaapbank in de woonkamer en het dagelijks gebruiken van beddengoed dat in een koffer wordt bewaard meer past bij een incidentele slaappartij en niet bij een tweejarig verblijf, wordt onderschreven.
3.3.
Appellant wordt voorts niet gevolgd in zijn stelling dat het rapport zodanig onvolledig en onzorgvuldig is dat het besluit tot herziening daarop niet had mogen worden gebaseerd. Voor de aanwezigheid van meer poststukken dan door de controleurs tijdens hun bezoek zijn gezien, geldt in dit verband dat deze extra stukken geen bewijs leveren van feitelijke bewoning van het gba-adres. De stelling van appellant over het in de rugzak aanwezige studiemateriaal kan reeds niet tot een ander oordeel over de conclusies uit het rapport leiden, omdat deze stelling in tegenspraak is met de eerdere verklaring van appellant dat hij zijn studiemateriaal op school bewaart. De (herhaalde) stelling over de kleding, de schoenen en de verzorgingsmiddelen, waaronder een tandenborstel, leidt evenmin tot een ander oordeel. Deze spullen zijn immers niet tot appellant te herleiden, te meer niet nu de hoofdbewoner heeft geweigerd zijn eigen schoenen en tandenborstel te tonen.
3.4.
De in hoger beroep overgelegde verklaring van een buurvrouw, waarin staat dat zij meent dat appellant bij zijn broer en schoonzus woont, legt, ook gezien de gebruikte bewoordingen, te weinig gewicht in de schaal om de conclusies uit het rapport te weerleggen.
3.5.
Wat is overwogen in 3.1 tot en met 3.4 betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, zij het met enige aanvulling van de gronden waarop deze rust.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2016.
(getekend) J. Brand
(getekend) J.W.L. van der Loo

NK