ECLI:NL:CRVB:2016:2946
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van het dienstverband en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek door verzekeringsartsen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de afwijzing van een ziekengeldaanvraag van appellant, die zich ziek had gemeld met rugklachten. Appellant was sinds 14 oktober 2013 werkzaam als koerier en meldde zich op 13 juni 2014 ziek. Het Uwv concludeerde op basis van medisch onderzoek dat appellant per 14 augustus 2014 geen recht meer had op ziekengeld. Appellant was het niet eens met deze beslissing en ging in beroep. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Raad beoordeelde of het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant voerde aan dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hadden gehouden met zijn medische situatie en dat de rapporten van Instituut Psychosofia niet waren meegenomen in de beoordeling. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze had plaatsgevonden en dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hadden meegewogen, waaronder een MRI-scan. De Raad concludeerde dat er geen reden was om de conclusies van de verzekeringsartsen te betwisten en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De Raad wees het verzoek om schadevergoeding af en legde geen proceskostenveroordeling op. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling in het kader van de Ziektewet en de rol van de verzekeringsartsen in dit proces.