ECLI:NL:CRVB:2016:294

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 januari 2016
Publicatiedatum
26 januari 2016
Zaaknummer
14/6283 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing schadevergoeding door Uwv na onterecht ontvangen WW-uitkering

In deze zaak heeft appellant, die in 1997 onterecht een WW-uitkering heeft ontvangen, schadevergoeding verzocht van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv terecht had besloten dat er geen sprake was van onrechtmatig handelen en dat de vordering van appellant was verjaard. Appellant had in hoger beroep zijn eerdere argumenten herhaald, maar de Raad oordeelde dat het oordeel van de rechtbank juist was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de rechter en de griffier.

Uitspraak

14/6283 WW
Datum uitspraak: 20 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
7 oktober 2014, 13/7998 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.P. Boer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Boer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder.

OVERWEGINGEN.

1.1.
Bij besluit van 31 juli 1997 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant over de periode van 22 juli 1996 tot en met 29 november 1996 ten onrechte dan wel te veel uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) heeft ontvangen en is een bedrag van fl. 8.976,72 (€ 4.073,45) van appellant teruggevorderd.
1.2.
In verband met het niet aan het Uwv melden van de verrichte werkzaamheden, waardoor ten onrechte te veel WW-uitkering was betaald, is appellant strafrechtelijk vervolgd. Bij arrest van 24 maart 2004 heeft het gerechtshof Amsterdam appellant vrijgesproken van hetgeen hem in dat verband ten laste is gelegd.
1.3.
Appellant heeft op 16 april 2004 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 31 juli 1997. Bij beslissing op bezwaar van 18 mei 2004 heeft het Uwv het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Appellant heeft geen beroep ingesteld tegen het besluit van 18 mei 2004.
1.4.
Appellant heeft het Uwv verzocht terug te komen van het besluit 31 juli 1997. Bij besluit van 5 juli 2004 heeft het Uwv dat verzoek afgewezen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit. Bij beslissing op bezwaar van 4 november 2004 is dat bezwaar ongegrond verklaard en heeft het Uwv het eerdere besluit gehandhaafd. Appellant heeft geen beroep ingesteld tegen het besluit van 4 november 2004.
2.1.
Op 4 juli 2013 heeft appellant het Uwv verzocht een zelfstandig schadebesluit te nemen. Daarbij heeft appellant onder meer gesteld dat hij is vrijgesproken van uitkeringsfraude en dat hij door de onterechte terugvordering schade heeft geleden van € 7.499,97.
2.2.
Bij besluit van 5 september 2013 heeft het Uwv het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Het Uwv heeft daartoe overwogen dat geen sprake is geweest van onrechtmatig handelen, dat de rechtsverhouding tussen appellant en het Uwv door de besluiten van
18 mei 2004 en 4 november 2004 onherroepelijk is bepaald, dat de vordering is verjaard en dat het bedrag van € 7.499,97 niet is onderbouwd.
3. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 september 2013. Bij beslissing op bezwaar van 12 november 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv dat bezwaar ongegrond verklaard onder de overweging dat noch sprake is van een onrechtmatig besluit, noch van onrechtmatig handelen van het Uwv.
4. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak is dat beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat van de rechtmatigheid van het besluit van 18 mei 2004 moet worden uitgegaan en dat geen sprake is van een geval waarin het door toedoen van het Uwv niet aan appellant is toe te rekenen dat hij de bestuursrechtelijke procedure ongebruikt heeft gelaten of dat het Uwv de onrechtmatigheid van het besluit van 31 juli 1997 heeft erkend.
5. In hoger beroep heeft appellant zijn gronden herhaald en heeft hij gesteld dat het Uwv wel onrechtmatig ten opzichte van hem heeft gehandeld. Het Uwv heeft gepleit voor een bevestiging van de aangevallen uitspraak.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
Het oordeel van de rechtbank is juist. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft gesteld vormt een herhaling van hetgeen hij reeds bij de rechtbank heeft betoogd. Volstaan wordt daarom te verwijzen naar hetgeen de rechtbank in dat verband heeft vastgesteld en overwogen.
6.2.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
7. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2016.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) L.L. van den IJssel

NK