ECLI:NL:CRVB:2016:2937

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 augustus 2016
Publicatiedatum
3 augustus 2016
Zaaknummer
15/1191 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van de uitkering op basis van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant, die zich op 29 januari 2013 ziek meldde met rechterenkelklachten. Appellant was werkzaam als kraanmachinist en had na een verzwikking van zijn enkel een operatie ondergaan. Na de operatie ontwikkelde hij posttraumatische dystrofie en ontving hij ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW).

Op 4 februari 2014 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vastgesteld dat appellant per 5 maart 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Noord-Holland heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

In hoger beroep heeft appellant zijn twijfels geuit over de onderzoeken door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Hij stelde dat zijn klachten niet serieus werden genomen en dat hij door zijn pijn en medicatie niet in staat was om te werken. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hadden gehandeld en dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) correct was vastgesteld. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant terecht geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen.

Uitspraak

15/1191 ZW
Datum uitspraak: 3 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
30 december 2014, 14/1109 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden. Appellant heeft, onder meer, een kopie van de stukken in het medisch dossier van zijn behandelend orthopedisch chirurg J.G.A. Amaya en een afschrift van het huisartsjournaal over de rechterenkelklachten toegezonden. Het Uwv heeft met een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op de inhoud van het huisartsjournaal en op door appellant ingezonden brieven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 jun 2016. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was via [BV] werkzaam als kraanmachinist voor gemiddeld ongeveer 34 uur per week, toen hij zich op 29 januari 2013 voor dit werk ziek meldde met rechterenkelklachten. Deze klachten waren het gevolg van een verzwikking van zijn enkel na het schaatsen enkele dagen eerder. De klachten bleken veroorzaakt te worden door een uitgerekte laterale enkelband. Nadat trainingen om meer stabiliteit te krijgen niet voldoende bleken, heeft appellant op 30 augustus 2013 een operatie ondergaan om de rechterenkel te stabiliseren. Na de operatie heeft zich posttraumatische dystrofie ontwikkeld en is appellant onder behandeling gekomen van de anesthesioloog/pijnbehandelaar J.S. de Jong.
1.2.
Appellant heeft ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Op 14 januari 2014 heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft het standpunt ingenomen dat voor appellant wegens de problemen met zijn rechterenkel beperkingen gelden bij het werken. Hij heeft appellant in staat geacht om arbeid te verrichten waarbij hij voor het grootste deel kan zitten. De fysieke beperkingen heeft hij vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige heeft zeven functies geselecteerd die appellant ondanks zijn beperkingen toch zou kunnen verrichten. In die functies kan appellant 91,13% verdienen van het loon dat hij als kraanmachinist verdiende. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 4 februari 2014 vastgesteld dat appellant per 5 maart 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij als kraanmachinist verdiende.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 4 februari 2014. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft informatie opgevraagd bij de anesthesioloog/pijnbehandelaar De Jong, appellant gesproken en een medisch onderzoek verricht tijdens een hoorzitting. De hoorzitting, het medisch onderzoek en de informatie van De Jong hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gegeven om de FML aan te passen. De Jong heeft de dystrofie aan de rechtervoet bevestigd en vermeld dat appellant medicatie voorgeschreven heeft gekregen. Omdat appellant fysiotherapie en revalidatie niet krijgt vergoed zijn deze mogelijkheden niet benut. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft berekend dat appellant in de eerder geselecteerde functies 88,04% kan verdienen van het loon dat hij als kraanmachinist verdiende. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 15 mei 2014 het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 februari 2014 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant kritiek geuit op het onderzoek door de verzekeringsarts. In de beleving van appellant is hij door de verzekeringsarts niet serieus genomen en hebben deze arts, de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de rechtbank hem ten onrechte geschikt geacht voor zijn werk. Hij heeft pijn en valt soms na inspanning flauw. De dystrofie geeft een gevoel alsof zijn benen in brand staan. Hij gebruikt medicatie tegen de pijn, maar die medicatie heeft bijwerkingen. Hij is futloos en slaapt slecht. Het wordt niet beter, ook al fietst en loopt hij en doet hij zijn oefeningen. Zijn lichamelijke klachten in combinatie met zijn medicatie maken dat hij een veiligheidsrisico vormt en geen enkel bedrijf hem als werknemer wil aannemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan dat wat gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar de verzekerde arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van
30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920). Op grond van artikel 19aa, tweede lid, van de ZW bestaat recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop de verzekerde in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen.
4.2.
Het gaat in dit geval om een eerstejaars ZW-beoordeling, waarbij allereerst wordt beoordeeld of appellant in staat is zijn eigen werk nog te verrichten. De verzekeringsartsen zijn terecht van mening dat appellant zijn eigen werk als kraanmachinist niet meer kan verrichten, omdat hij zijn rechterenkel niet kan belasten. Daardoor kan hij niet goed lopen en staan, geen trappenlopen, en ook niet klimmen en klauteren.
4.3.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te oordelen dat de onderzoeken door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig of onvolledig zijn geweest. Dit oordeel wordt gevolgd. Beide artsen hebben het dossier bestudeerd, klager gesproken en onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft informatie ingewonnen bij de behandelend anesthesioloog/pijnbehandelaar en deze informatie meegewogen. De rechtbank heeft ook op juiste gronden geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de in de FML vastgelegde belastbaarheid van appellant. Op basis van de medische informatie in het dossier is het standpunt dat appellant met zijn enkelklachten in staat moet zijn tot het vervullen van de geselecteerde functies in voldoende mate onderbouwd. Met die functies kan appellant 88,04%, en dus meer dan 65%, van zijn maatmaninkomen verdienen. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het Uwv terecht en op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant per 5 maart 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter, in tegenwoordigheid van
M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2016.
(getekend)
(getekend)

NK