ECLI:NL:CRVB:2016:2937
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.C. Bruning
- M.S.E.S. Umans
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van de uitkering op basis van de Ziektewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant, die zich op 29 januari 2013 ziek meldde met rechterenkelklachten. Appellant was werkzaam als kraanmachinist en had na een verzwikking van zijn enkel een operatie ondergaan. Na de operatie ontwikkelde hij posttraumatische dystrofie en ontving hij ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW).
Op 4 februari 2014 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vastgesteld dat appellant per 5 maart 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Noord-Holland heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
In hoger beroep heeft appellant zijn twijfels geuit over de onderzoeken door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Hij stelde dat zijn klachten niet serieus werden genomen en dat hij door zijn pijn en medicatie niet in staat was om te werken. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hadden gehandeld en dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) correct was vastgesteld. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant terecht geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen.