ECLI:NL:CRVB:2016:2915

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juli 2016
Publicatiedatum
2 augustus 2016
Zaaknummer
15-4269 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van bijzondere bijstand voor dieetkosten in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die lijdt aan een progressieve vorm van de ziekte van Crohn, ontving sinds 2000 bijzondere bijstand voor extra dieetkosten. In 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam bijzondere bijstand voor dieetkosten toegekend, maar appellante verzocht in 2014 om herziening van dit besluit, omdat zij vond dat de toegekende bedragen niet voldoende waren. Het college heeft dit verzoek afgewezen, omdat appellante geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden had aangevoerd die een herziening rechtvaardigden.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat een advies van de Geneeskundige en Gezondheidsdienst Amsterdam (GGD) van 27 augustus 2013 ten onrechte niet als nieuw feit is aangemerkt. De Raad heeft echter geoordeeld dat dit advies niet kan worden aangemerkt als nieuw feit in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar medische situatie ten tijde van het GGD-advies van 27 augustus 2013 hetzelfde was als ten tijde van het eerdere advies van 12 juli 2012.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien het verzoek van appellante niet is gehonoreerd.

Uitspraak

15.4269 WWB

Datum uitspraak: 26 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
8 mei 2015, 14/7783 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.G.M.C. Peters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Peters. Het college is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante lijdt sinds 1991 aan een progressieve vorm van de ziekte van Crohn. Voor de extra kosten die zij in verband met deze aandoening heeft, ontvangt appellante sinds 2000 jaarlijks bijzondere bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand, voor diverse kosten waaronder dieetkosten en de kosten van medicinale cannabis.
1.2.
Bij besluit van 30 maart 2012 heeft het college in afwachting van een advies van de Geneeskundige en Gezondheidsdienst Amsterdam (GGD) aan appellante bijzondere bijstand voor extra dieetkosten toegekend van € 9,50 per dag voor de periode van 1 maart 2012 tot
1 maart 2013. Op 12 juli 2012 heeft de GGD advies uitgebracht aan het college. Naar aanleiding van dit advies heeft het college bij besluit van 27 juli 2012 de bijzondere bijstand voor extra dieetkosten als toegekend voor voornoemde periode ongewijzigd voortgezet.
1.3.
Bij besluit van 25 maart 2013 heeft het college aan appellante bijzondere bijstand voor extra dieetkosten toegekend van € 9,50 per dag voor de periode van 1 maart 2013 tot 1 maart 2014. Bij besluit van 12 september 2013 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 25 maart 2013 gegrond verklaard en aan appellante bijzondere bijstand voor extra dieetkosten toegekend van € 20,- per dag voor de periode van 1 maart 2013 tot 1 maart 2014. Daarbij heeft het college verwezen naar een advies van de GGD van 27 augustus 2013.
1.4.
Op 17 februari 2014 heeft appellante het college verzocht het besluit van 30 maart 2012 te herzien en haar alsnog bijzondere bijstand voor extra dieetkosten van € 20,- in plaats van
€ 9,50 per dag voor de periode van 1 maart 2012 tot 1 maart 2013 toe te kennen.
1.5.
Bij besluit van 14 juli 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 november 2014 (bestreden besluit), heeft het college het herzieningsverzoek van appellante van 17 februari 2014 afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan het besluit van 30 maart 2012 moet worden herzien.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat het GGD-advies van 27 augustus 2013 ten onrechte niet als nieuw feit of veranderde omstandigheid is aangemerkt. Dit advies raakt ook de periode van 1 maart 2012 tot 1 maart 2013, nu de medische situatie van appellante op 27 augustus 2013 niet is gewijzigd ten opzichte van het moment van het uitbrengen van het eerdere advies op 12 juli 2012. Het advies van 27 augustus 2013 berust, evenals het advies van 12 juli 2012, op de door de GGD op 3 juli 2012 ontvangen brief van de maag-, lever en darmarts, dr. A.A. Bodegraven (MDL-arts) en een gesprek met appellante. Appellante heeft tijdens het gesprek van 28 juli 2013 exact dezelfde informatie verstrekt als tijdens het gesprek van 14 mei 2012. Als het college in 2012 had kennis genomen van het GGD-advies van 27 augustus 2013, zou de verhoging van de dieetkosten reeds in 2012 zijn toegekend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het verzoek van appellante strekt ertoe dat het college terugkomt van een in rechte onaantastbaar geworden besluit. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 oktober 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AM3202) is op zo’n verzoek artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren moet brengen. Wanneer de aanvrager dat niet doet, kan een bestuursorgaan het verzoek afwijzen met verwijzing naar zijn eerdere besluit. Ook als zonder meer duidelijk is dat wat bij het verzoek is aangevoerd niet van belang kan zijn voor het eerdere besluit, mag een bestuursorgaan het verzoek op deze manier afwijzen. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.2.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het GGD-advies van 27 augustus 2013 niet kan worden aangemerkt als nieuw feit als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Uit het besluit van 12 september 2013 blijkt dat appellante in bezwaar had gesteld dat haar situatie was verslechterd en dat naar aanleiding daarvan het GGD-advies van 27 augustus 2013 is uitgebracht. Dit advies is gebaseerd op een gesprek met appellante en schriftelijke informatie van de MDL-arts van 13 augustus 2013. Uit de brief van de MDL-arts van 13 augustus 2013 kan niet worden afgeleid dat de inhoud daarvan ook ziet op de medische situatie van appellante in de periode van 1 maart 2012 tot 1 maart 2013. De enkele verwijzing door de MDL-arts in die brief naar zijn eerdere brief van juni 2012 voor wat betreft de daarin uiteengezette geneeskundige problematiek, is daartoe onvoldoende. Appellante heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat haar medische situatie ten tijde van het GGD-advies van
27 augustus 2013 hetzelfde was als die ten tijde van het GGD-advies van 12 juli 2012.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van M. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2016.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) M. Spek

HD