ECLI:NL:CRVB:2016:2904
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van persoonsgebonden budget (pgb) wegens niet-besteding aan AWBZ-zorg
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) door het Zorgkantoor van appellante, die het pgb in de tweede helft van 2013 niet heeft besteed aan AWBZ-zorg, maar aan huishoudelijke hulp. Appellante had een pgb van € 5.740,55 ontvangen, maar het Zorgkantoor stelde vast dat slechts een bedrag van € 1.233,38 was goedgekeurd voor AWBZ-zorg. De rest van het pgb werd teruggevorderd omdat appellante geen verantwoording kon afleggen voor de besteding aan AWBZ-zorg. De rechtbank Noord-Holland had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Zorgkantoor ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellante niet had voldaan aan de verplichtingen van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) door het pgb niet uitsluitend te gebruiken voor AWBZ-zorg. De Raad wees erop dat de zorgovereenkomst en de facturen van de zorgaanbieder, [bedrijf], duidelijk maakten dat de geleverde zorg huishoudelijke hulp betrof en niet de individuele begeleiding waarvoor het pgb was bedoeld. De Raad concludeerde dat het Zorgkantoor terecht het pgb lager had vastgesteld en bevoegd was om het bedrag terug te vorderen. De omstandigheden die appellante aanvoerde, zoals haar goede trouw en haar lage inkomen, waren niet voldoende om het besluit van het Zorgkantoor te weerleggen. De Raad bevestigde dat het Zorgkantoor de belangen van appellante in redelijkheid had afgewogen tegen de verplichtingen die aan het pgb waren verbonden.