ECLI:NL:CRVB:2016:2903
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verantwoording van een persoonsgebonden budget en de bevoegdheid tot terugvordering door het Zorgkantoor
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een appellante die een persoonsgebonden budget (pgb) had ontvangen van het Zorgkantoor voor de functie begeleiding individueel. Het Zorgkantoor had het pgb ingetrokken omdat appellante geen verantwoording had afgelegd over de besteding van het budget. Appellante had geen rechtsmiddelen aangewend tegen de intrekking van het pgb en had ook geen gehoor gegeven aan verzoeken van het Zorgkantoor om verantwoording af te leggen over de besteding van het pgb voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 maart 2014.
Het Zorgkantoor had vervolgens het pgb vastgesteld op nihil en de betaalde voorschotten teruggevorderd. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij digitaal verantwoording had afgelegd en dat de rechtbank haar in de gelegenheid had moeten stellen om ontbrekende stukken over te leggen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante geen verantwoording had afgelegd en dat haar stelling niet onderbouwd was. De Raad bevestigde dat het Zorgkantoor bevoegd was om het pgb op nihil vast te stellen en de voorschotten terug te vorderen. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.