ECLI:NL:CRVB:2016:2900

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2016
Publicatiedatum
29 juli 2016
Zaaknummer
13-5919 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die sinds 16 augustus 2004 een uitkering ontvangt op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op basis van jaarstukken van 2005 tot en met 2009 vastgesteld dat appellant per 1 januari 2010 in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 15 tot 25% valt. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Overijssel heeft de uitspraak van het Uwv bevestigd, waarop appellant in hoger beroep is gegaan.

Tijdens de zitting heeft appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. F.J.M. Kobossen, aangevoerd dat het Uwv ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de jaarstukken van 2010 bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Appellant verzocht ook om een onafhankelijk medisch onderzoek, wat door de rechtbank werd afgewezen. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de jaarstukken over 2010 ten tijde van het bestreden besluit nog niet beschikbaar waren en dat de definitieve vaststelling van de WAO-uitkering van appellant per 1 januari 2010 zal plaatsvinden na ontvangst van deze jaarstukken.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de gronden van appellant in hoger beroep in essentie herhalingen zijn van wat eerder in beroep is aangevoerd. De Raad heeft vastgesteld dat de jaarstukken over 2010 niet relevant zijn voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid per 1 januari 2010, en dat het Uwv correct heeft gehandeld door de mate van arbeidsongeschiktheid op basis van de beschikbare gegevens vast te stellen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/5919 WAO
Datum uitspraak: 29 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
30 september 2013, 12/1064 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.J.M. Kobossen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2016. De zaak is gevoegd behandeld met zaak 15/4246 WAO. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. Kobossen. Het Uwv is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontvangt vanaf 16 augustus 2004 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) op voorschotbasis berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Bij besluit van 6 maart 2012 heeft het Uwv appellant met ingang van 16 augustus 2004 in aanmerking gebracht voor een WAO-uitkering naar voormelde mate van arbeidsongeschiktheid en die uitkering in verband met inkomsten uit arbeid als volgt uitbetaald:
- van 1 januari 2005 tot 1 januari 2006 komt de uitkering niet tot uitbetaling;
- van 1 januari 2006 tot 1 januari 2007 naar een mate van
arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80% (50,75%);
- van 1 januari 2007 tot 1 januari 2008 naar een mate van
arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55% (35%);
- van 1 januari 2008 tot 1 januari 2009 komt de uitkering niet tot uitbetaling;
- van 1 januari 2009 tot 1 januari 2010 komt de uitkering niet tot uitbetaling.
Met ingang van 1 januari 2010 is met inachtneming van artikel 44 van de WAO de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant definitief vastgesteld op 15 tot 25%. Omdat de hoogte van de inkomsten uit zelfstandige arbeid over het jaar 2010 nog niet bekend is, wordt de uitkering met ingang van 1 januari 2010 op voorschotbasis uitbetaald. Appellant heeft geen aanspraak op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 17 september 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant geen gronden heeft ingediend tegen de vaststelling van de definitieve mate van arbeidsongeschiktheid, de vervolguitkering en de anticumulatie over de periode 1 januari 2005 tot 1 januari 2010 en dat voorts niet is gebleken dat het Uwv is uitgegaan van onjuiste (inkomens)gegevens. De rechtbank heeft het beroep aldus gelezen dat appellant bezwaar heeft tegen het feit dat het Uwv de jaarstukken 2010 niet bij appellant heeft opgevraagd en er geen definitieve beoordeling per 1 januari 2010 heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft de uitleg van het Uwv aanvaard dat de jaarstukken over 2010 ten tijde van het bestreden besluit nog niet beschikbaar waren en dat de definitieve vaststelling van de WAO-uitkering van appellant per 1 januari 2010 zal plaatsvinden na ontvangst van deze jaarstukken. De stelling van appellant dat hij per 1 januari 2010 meer arbeidsongeschikt is, wordt op geen enkele wijze onderbouwd. Er bestaat geen aanleiding voor een onafhankelijk medisch onderzoek.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de jaarstukken over 2010 wel in het bezit waren van het Uwv en dat het Uwv bij het tot stand komen van het bestreden besluit ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de inhoud van die stukken bij het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 januari 2010. Voorts stelt appellant dat de rechtbank ten onrechte het verzoek tot het instellen van een onafhankelijk medisch onderzoek heeft gepasseerd en herhaalt hij dat verzoek in hoger beroep.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak deze gronden besproken en is met juistheid tot het oordeel gekomen dat deze niet kunnen slagen. De gronden van appellant komen erop neer dat hij meent dat bij de indeling per 1 januari 2010 in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 15 tot 25% ten onrechte geen rekening is gehouden is met de jaarstukken 2010. De jaarstukken over 2010 zijn voor de hier aan de orde zijnde beoordeling echter niet van belang. Op grond van artikel 44 van de WAO was het Uwv na afloop van de in dat artikel genoemde termijn van vijf jaar gehouden om over te gaan tot het per die datum definitief vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant. Dat heeft het Uwv gedaan door bij het besluit van 6 maart 2012 op basis van de beschikbare jaarstukken van 2005 tot en met 2009 het gemiddelde verlies aan verdienvermogen vast te stellen, wat geleid heeft tot indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 15 tot 25% per
1 januari 2010.
4.2.
In het bestreden besluit heeft het Uwv reeds aangegeven dat – indien appellant meent na
1 januari 2010 toegenomen arbeidsongeschikt te zijn – hij dit bij het Uwv kan melden. Een en ander staat echter los van de hier aan de orde zijnde schatting in verband met het bepaalde in artikel 44 van de WAO.
4.3.
Uit overweging 4.1 en 4.2 volgt dat de rechtbank terecht geen reden heeft gezien een medisch onderzoek te gelasten. De Raad ziet daartoe ook geen aanleiding.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een de proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en P. Vrolijk en
Ch. van Voorst als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2016.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) N. Veenstra

NK