ECLI:NL:CRVB:2016:289
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering bijstandsuitkering en herberekening door college
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de intrekking van zijn bijstandsuitkering en de terugvordering van gemaakte kosten aan de orde zijn. Appellant ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en kreeg in januari 2013 te maken met een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten, waarin zijn bijstand over een bepaalde periode werd ingetrokken en een terugvordering van € 25.036,- werd aangekondigd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, wat leidde tot een bestreden besluit waarin het college een herberekening van de terugvordering aankondigde.
De Centrale Raad van Beroep heeft in een tussenuitspraak geoordeeld dat de periode van terugvordering niet correct was vastgesteld en dat er een herberekening moest plaatsvinden. Tijdens de zitting op 8 december 2015 werd vastgesteld dat het college ten onrechte bijstand terugvorderde over een periode die al eerder was ingetrokken. De Raad heeft geconcludeerd dat de kosten van bijstand over die periode niet opnieuw konden worden teruggevorderd. De Raad heeft ook vastgesteld dat appellant bijstand had ontvangen over de maanden januari en mei 2010, ondanks zijn stelling dat dit niet het geval was.
Uiteindelijk heeft de Raad de aangevallen uitspraak vernietigd, omdat de rechtbank niet had geoordeeld over de herberekening van de terugvordering. Het college werd opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellant, waarbij de brutering per maand gespecificeerd moest worden. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.728,- bedroegen, en moest het college het griffierecht van € 162,- vergoeden.