ECLI:NL:CRVB:2016:2888
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.C. Bruning
- L.L. van den IJssel
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de resterende verdiencapaciteit van een appellant met medische klachten in het kader van de Ziektewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die als schoonmaker werkte, had zich ziek gemeld met rug-, nek- en linkerarmklachten en ontving ziekengeld op grond van de Ziektewet. Het Uwv had vastgesteld dat de appellant per 25 april 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.
De Raad heeft de argumenten van de appellant, waaronder de aanhoudende klachten en de vermeende beperkingen in zijn arbeid, beoordeeld. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de medische onderzoeken zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat er geen aanleiding is voor een duurbeperking. De Raad bevestigt dat de appellant in staat is om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen in verschillende functies, ondanks zijn klachten. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.