ECLI:NL:CRVB:2016:2878
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van het dienstverband en de rol van medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van de ziekengelduitkering van appellant, die eerder werkzaam was als schoonmaakmedewerker en installateur van ventilatiepijpen. Appellant had zich op 19 februari 2014 ziek gemeld met klachten aan zijn linkerbeen en psychische klachten, na de beëindiging van zijn dienstverband op 18 februari 2014. De bedrijfsarts heeft appellant per 21 april 2014 geschikt geacht voor zijn laatst verrichte arbeid, waarna het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant geen recht meer had op ziekengeld per die datum.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geoordeeld dat de medische onderzoeken door de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn uitgevoerd. De Raad heeft vastgesteld dat er geen aanwijzingen zijn voor ernstige psychiatrische stoornissen en dat de fysieke klachten van appellant geen reden vormen voor arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat appellant met ingang van 1 mei 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.