ECLI:NL:CRVB:2016:2868

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2016
Publicatiedatum
28 juli 2016
Zaaknummer
14/6760 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding van kosten voor verzorging en verhuizing naar verzorgingshuis in Israël

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juli 2016 uitspraak gedaan in het geschil tussen appellanten, een echtpaar dat in Israël woont, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Appellanten hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van verweerder van 3 november 2014, waarin hun verzoek om vergoeding van kosten voor inkoop en verzorging in een Nederlands verzorgingshuis in Israël, evenals de verhuis- en inrichtingskosten, werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het ontbreken van een medische noodzaak voor de verhuizing.

De Raad heeft vastgesteld dat appellanten, geboren in 1939 en 1938, eerder erkend zijn als slachtoffers van oorlogsgeweld in het kader van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Hoewel hun psychische klachten als gevolg van oorlogservaringen zijn erkend, werd geen causaal verband vastgesteld voor hun fysieke klachten. Appellanten hadden in 2013 verzocht om vergoeding van kosten voor hun verhuizing naar een verzorgingshuis in Israël, maar dit verzoek werd afgewezen omdat er geen medische noodzaak voor de verhuizing aanwezig was.

Tijdens de zitting op 16 juni 2016 is de zaak behandeld, waarbij appellanten en hun getuige-deskundige, psychiater dr. K.M.J. Mengelberg, aanwezig waren. De Raad heeft de medische gegevens en adviezen van geneeskundig adviseurs in overweging genomen. Ondanks de gevoelens van onveiligheid en de keuze van appellanten om dichter bij hun dochters in Israël te wonen, concludeerde de Raad dat er geen medische noodzaak was voor opname in een verzorgingshuis. De kosten van verhuizing en herinrichting werden eveneens niet voor vergoeding in aanmerking gebracht.

De Centrale Raad van Beroep heeft de beroepen van appellanten ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter A. Beuker-Tilstra en de leden M.T. Boerlage en J.Th. Wolleswinkel, in aanwezigheid van griffier C. Moustaïne.

Uitspraak

14/6761 WUBO, 14/6760 WUBO
Datum uitspraak: 28 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in de gedingen tussen
Partijen:
[appellante] (appellante) en [appellant] (appellant) te [woonplaats] , Israël
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellanten hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van verweerder van
3 november 2014, kenmerk BZ01735922 en BZ01735921(bestreden besluiten). Die besluiten betreffen de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2016, waar de beroepen gevoegd zijn behandeld. Appellant [appellant] is verschenen en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel. Als door appellanten meegebrachte getuige-deskundige is verschenen en gehoord dr. K.M.J. Mengelberg, psychiater.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is geboren in 1939 en appellant in 1938. Bij besluiten van verweerder van
27 april 2010 en 25 oktober 2010 is erkend dat beiden zijn getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo op grond van hun onderduik als kind vanwege hun joodse afkomst. Bij beiden is aanvaard dat hun psychische klachten een gevolg zijn van die oorlogservaringen. Voor de fysieke klachten van beiden is dit causaal verband niet aanvaard. Aan appellanten is een toeslag ter verbetering van de levensomstandigheden, een vergoeding voor huishoudelijke hulp en een tegemoetkoming in de kosten van deelname aan het maatschappelijk verkeer toegekend.
2. In november 2013 hebben appellanten verzocht om vergoeding van de kosten van inkoop en verzorging in het (Nederlandse) verzorgingshuis [verzorgingshuis] in Israël en de voor de verhuizing naar dit verzorgingshuis te maken verhuis- en inrichtingskosten. Bij besluiten van 10 maart 2014 is hierop voor beiden afwijzend beslist op de grond dat geen medische noodzaak aanwezig is voor deze verhuizing. De tegen die besluiten gemaakte bezwaren zijn bij de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op grond van artikel 32 van de Wubo komen - kort weergegeven - voor vergoeding in aanmerking de ten laste van het burger-oorlogsslachtoffer blijvende kosten voor geneeskundige behandeling of verpleging en daarmee direct verband houdende noodzakelijke voorzieningen, indien opname in een inrichting geschiedt wegens ziekten of gebreken die door of in verband met het ondergane oorlogsgeweld zijn ontstaan.
3.2.
Uit de voorhanden zijnde medische gegevens blijkt niet dat ten tijde in geding de psychische klachten door of in verband met het ondergane oorlogsgeweld van appellante en appellant een opname in een verzorgingshuis medisch noodzakelijk maakten. Van belang daarbij zijn de medische adviezen van twee geneeskundig adviseurs, gebaseerd op een persoonlijk onderhoud van de adviseur G.L.G. Kho, arts, met appellanten. In bezwaar is daarbij ook betrokken het rapport van de psychiater dr. K. Mengelberg van 8 juli 2014, die appellanten op hun verzoek heeft onderzocht. In beroep is nog een nadere reactie van deze psychiater ingediend en ter zitting heeft dr. Mengelberg zijn standpunt verder toegelicht. Betoogd is dat met name appellante angstig is, dat appellanten zich onveilig voelden vanwege het toenemende anti-semitisme in Nederland en dat zij in [plaats] gediscrimineerd zijn. Appellanten zijn inmiddels verhuisd naar genoemd verzorgingshuis. Met name met appellante ging het slecht vlak vóór die verhuizing en inmiddels gaat het beter. Het is begrijpelijk dat appellanten, gezien dit gevoel van onveiligheid en hun leeftijd, de keuze hebben gemaakt te verhuizen naar een beschermde omgeving, in de buurt van hun twee dochters in Israël. Van een medische noodzaak voor opname in een verzorgingshuis op grond van hun psychische klachten - bij beiden kenmerken van een post-traumatische stressstoornis - was echter geen sprake.
3.3.
Gezien hetgeen onder 3.2 is overwogen zijn terecht ook de met de verhuizing samenhangende kosten van verhuizing en herinrichting niet voor vergoeding in aanmerking gebracht.
3.4.
Ten slotte stelt de Raad vast dat de beoordeling van de medische noodzaak van de in geding zijnde voorzieningen in het kader van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers (Wuv) niet anders is dan in het kader van de Wubo. Appellanten zijn in dit opzicht dus niet benadeeld door de omzetting van hun aanspraken in het kader van de Wuv naar de Wubo in het verleden. Die omzetting vond destijds plaats vanwege gunstiger aanspraken op grond van de Wubo dan op grond van de Wuv.
4. Gezien het vorenstaande worden de beroepen van appellanten ongegrond verklaard.
5. Er is ten slotte geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten en evenmin voor vergoeding van de gemaakte kosten voor inschakeling van de psychiater Mengelberg.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en M.T. Boerlage en
J.Th. Wolleswinkel als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2016.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) C. Moustaïne

HD